Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

fout

betekenis & definitie

In enkele verb. die in de standaardt. niet voorkomen: dat is zijn fout, schuld; - in fout zijn (gall., naar fr. être en faute), schuld hebben, de schuld zijn, fout zijn enz.; - iem. in fout vinden (gall., naar fr. trouver en faute), op een fout, een vergissing betrappen; - zonder fout (naar fr. sans faute), zonder mankeren, in ieder geval.

Of u dat bonnetje zonder fout met de post wilt terugzenden? ELSSCHOT 1960, 283.

Indien je medikamenten... wil gebruiken, raadpleeg dan zonder fout de dokter, Vrouw en Wereld jan. 1976.

Hij is in het bezit van een telexbericht... , waarin de werkgever toegeeft zelf in fout te zijn, Gentenaar 20/7/1977.