Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

fis (fits)

betekenis & definitie

Ben. voor de bunzing, een sluw, listig en bloeddorstig roofdier; vand. ook als scheldn. voor pers., inz. voor vrouwen: serpent; een venijnige fis.

De boer vond ’s morgens het hoenderkot volledig uitgemoord. Een fis, een fluwijn, neen, die konden het niet gedaan hebben, TEIRLINCK 1952, 1, 178.

Minder vredelievend is de fis... of bunzing.... Hij doodt alles wat hij de baas kan, JANSSENS 1977, 61. Ook o.a.: CLAES 1933, 48. BONI 1948, 84.

< >