Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

bobijn

betekenis & definitie

Spoel, (garen)klos (al of niet met garen om wonden); - (uitdr.) aflopen als (gelijk) een bobijn, veel en vlot praten.

Drie kleinere kleuters ravotten op het erf met houten schupjes, blikken emmertjes, en met bobijnen, houtjes, knoopen en wat rommel aan een eindje touw, BLOMMAERT 1945, 93.

Op alle spinbanen werden de touwen gedraaid en de stoommachines deden de bobijnen snorren, DE PILLECYN 1962, 80.

AFL.: bobijnen (Wdl.), (garen) op een spoel of klosje winden.

< >