1. b.n. of zilt. - Verkrijgt, door zijn byvoeging aan sommige woorden de beteekenis van “Zee” of “Zeewater.” De zoute baren, De zoute plas, Hetzee-nat (de Zee).
En ghij … … die op de winden zwiert, En vant lasurigh velt de Soute toomen stiert,
zegt Vondel in zijn Lofsangh op de Scheepvaart.
2. z.n.o. - Voor zee genomen.