Zeemans woordenboek

Jacob van Lennep (1865)

Gepubliceerd op 11-07-2022

Dek

betekenis & definitie

z.n.o. - Scheepsvloer, eenigzins gewelfd, en uit deelen samengesteld, die aan weêrszijden op de balken rusten. Ook de verschillende verdiepingen van het vaartuig.

Het getal der deks wijzigt de benaming van het schip. Zoo heeft men een Tweedek, (een schip met twee deks): een Driedekker, (een met drie batteryen). By koopvaardyschepen heeft men gewoonlijk twee deks. Het aantal deks by oorlogschepen is verschillend. By linieschepen zijn er ten minsten vier, als, van boven naar beneden tellende: 1. Het Opperdek of Bovendek (’t halfdek van de kajuit tot den grooten mast, de loopplanken, den Bak);
2. het Kuildek;
3. het Tusschendek, die elk een battery voeren, de zwaarste onder;
4. de Koebrug.

By gewone oorlogsfregatten en kuilkorvetten heeft men gewoonlijk een Opperdek (dat boven is), een Kuildek en een Tusschendek. Op korvetten met gestreken deks heeft men in stede van het gewone Opperdek vooruit een kort dek tot even achter den fokkemast en achteruit een kort dek tot even voor den bezaansmast. Het eerste wordt de Bak, het laatste de Kampanje genoemd. In dit geval wordt het Kuildek Opperdek. Brikken hebben een Opperdek, somtijds een kleine Kampanje, en verder een Tusschendek. De kampanje wordt echter in scheepstaal niet tot de deks gerekend. De kapitein was niet op het dek: hy stond op de kampanje. De helft van het Koebrugdek wordt Halfdek geheeten: - Gebroken dek (dek, dat op zijn lengte is afgebroken). Negerdek of Slavedek (dek waar zich op slavenhaalders de negers bevinden). Gladdek gestrekendek (een dek, dat onafgebroken doorloopt).

Spreekwijze: Dat is een Driedekker (een groot, zwaarlijvig vrouwspersoon). De stortzeeën maken Gladdek (slaan alles van ’t dek af).