z.n.m. - gebruikelijk in de
Spreekwijze: den bezem in de mast voeren (de zee schoon vegen).
Toen 't Oosten, ziende allengs den schat van Hollant groeien,
Verraderlijk bestont haar scheepvaart te besnoeien,
Beslaet in Pomeren en Pruissen, Zont en Belt,;
De korenvloot van 't Y, en rooft ze met gewelt,
Dorst Amsterdam (hoe klein ’t zich toonde voor twee eeuwen)
Zich met meer koggen, dan gantsch Hollant met de Zeeuwen
Te samen rukte, in zee begeven, en het strant
Des roovers plonderen, hun vlotten in den brant
Vernielen, en gekeert met zege, en trots gewroken,
Heeft op het hoog toppet den bezem uitgestoken
Als die de ruime zee, van schuimers lang geplaeght,
Nu zagh door haren moet geveiligt en gevaegt.
Antonides Ystroom.