XYZ van Amsterdam

J. Kruizinga, Gerrit Vermeer (2002)

Gepubliceerd op 22-06-2018

Muntplein

betekenis & definitie

Muntplein - De geschiedenis van het Muntplein gaat terug tot de tijd van het Schapenplein*. Dat lag toen nog aan de buitenkant van de stad en het Singel was stadsgracht. De Kalverstraat was nog de straat, waar kalver- en ossenmarkt gehouden werd en op het pleintje aan het eind van de Kalverstraat voor de Regulierspoort* was de schapenmarkt; daarom ging dit pleintje Schapenmarkt heten. Tot 1629 is deze markt hier gehouden; daarna werd zij verplaatst, in verband met de bouw van een nieuwe Regulierspoort, naar het tegenwoordige Rembrandtsplein. Op het Schapenplein heeft in 1618 een grote brand gewoed, waarbij de Regulierspoort verwoest werd, op één toren na (zie: Munttoren) en ook de grote glasblazerij, die tegen de verbindingsmuur tussen de poort en de toren Leeuwenburg gelegen was, in vlammen opging.

Op de plaats van deze glasblazerij werd een vijftal huizen gezet, die met de voorzijde aan het plein stonden en achter aan het water van de Amstel uitkwamen. Deze huizen, die door de Engelsman John Jorden gebouwd waren, heetten nog lang Engelse huizen. Zij zijn er door herhaaldelijke verbouwingen steeds lelijker op geworden en werden hoe langer hoe meer een sta-in-de- weg. De laatste zijn gesloopt in 1877, toen de Amsterdamse Omnibus Maatschappij*, voor haar tramlijn Dam-Plantage ruimte nodig had. Bij die gelegenheid is de zogenaamde Muur van Oostmeijer* omver getrokken. De brug werd voor de tram verlaagd. Later zou ze door aanplemping van stroken Amsteloever nog meer verbreed worden. De naam Muntplein dateert uit 1672, toen in de Munt* tijdelijk munt is geslagen. Die naam is een typische volksnaam geworden, die niet uit te roeien was, ook al kreeg het plein in 1877 de officiële naam Sophiaplein, naar de overleden eerste

gemalin van koning Willem III. De nieuwe naam was er niet in te krijgen, de oude is in 1915 teruggekeerd.

LIT. T. den Herder, Het Muntplein, O.A. 1950, 126; J.J. Beijerman, De muur van Oostmeijer, O.A. 1977, 295.