XYZ van Amsterdam

J. Kruizinga, Gerrit Vermeer (2002)

Gepubliceerd op 22-06-2018

Munt

betekenis & definitie

Munt - De middeleeuwse Regulierspoort*, aan het uiteinde van de Kalverstraat gelegen, was zo prachtig van bouw dat de stadsregering hem, ook nadat hij door verdere uitleg van de stad naar het zuiden geen rol meer speelde in de verdediging, toch liet staan. Binnen de poort bij de valbrug was een houten hok getimmerd voor de stadszwanen*, die tegen Kerstmis vet en zwaar moesten zijn, want dan kwamen zij terecht op de feesttafel van de vroedschap*. In 1593 werd dat hok verplaatst naar de Zwanenburgwal en verrees er een grote glasblazerij. In 1618 is zowel deze glasblazerij als het poortgebouw door brand verwoest. Slechts de westelijke buitentoren is blijven staan, de tegenwoordige Munttoren*.

Juist een jaar tevoren was tegen deze toren aan de Singelzijde een nieuw wachthuis aangebouwd, dat bij de brand gespaard is gebleven. De schutterij* had de benedenruimte, de bovenruimten werden voor samenkomsten van verschillende gilden gebruikt. Enkele malen is dit wachthuis vergroot en van bestemming veranderd. Toen in 1672 de Fransen een groot deel van ons land bezet hadden, werd het gebouw van de Regulierspoort in gebruik genomen om er munten te slaan. De Fransen hadden Utrecht bezet en de Amsterdammers konden derhalve hun ongemunt goud en zilver niet meer naar die stad zenden. Het muntrecht kreeg de stad na veel moeite en zij behield het slechts twee jaar, maar de Munttoren en het gebouw hadden toen hun naam gekregen en zouden deze niet meer verliezen. De oude naam Regulierspoort was voorgoed verdwenen. Na 1674 is het gebouw door het stadsbestuur verpacht als logement en koffiehuis. Als logement is het gebouw in de 17de en 18de eeuw beroemd geweest.

Het gold als het deftigste hotel van A., evenals de later in hetzelfde gebouw gevestigde sociëteit "De Munt". In de 19de eeuw raakte het gebouw echter in verval. Het was nog enige tijd de "Pillensociëteit" (van de militaire medische studenten) en als koffiehuis telde het de artsen van het Binnengasthuis onder zijn vaste bezoekers. Maar het was door al de verschillende uitbouwsels in de loop van de tijd zo lelijk geworden, dat eindelijk tot afbraak besloten werd. Op de fundamenten van het oude wachthuis verrees onder leiding van architect W. Springer* in 1885 het tegenwoordige Muntgebouw. Het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap* betrok in 1887 de bovenzalen, nadien zetelde er de Woningdienst, in 1932 werd er de V.V.V., toen nog *'t Koggeschip" geheten, gehuisvest (een gevelsteen herinnert hieraan) en nu is er een filiaal van de Delftse aardewerkfabriek "De Porceleyne Fles". In 1938 zijn in verband met het werk voor de Binnenring* de fundamenten versterkt en konden de voetgangers achter de toren door een nieuw gemaakt poortje lopen.

LIT. H.J.M. Roetemeijer, Van logement tot hotel, O.A. 1972, 150.