(19e) (oorspr. sold., thans inf.) betrapt; erbij zijn; gestraft worden; de klos of de sigaar zijn. Soms ook: een geslachtsziekte hebben (zie citaat Alfred Birney). Zie ook: zuur en van de muziek.
• Korporaal Van der Meulen, je bent zuur, ik maak rapport van je. (M.A.C. Nierstrasz: Militaire en andere schetsen. 1897)
• Zuur, (mil.), gestraft. Zuur worden of zuur raken, (barg.), in den val loopen. (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)
• Toch had Jansen dien bijnaam van „de Zure" verkregen. Deze bijnaam was hem niet gegeven, omdat zijn militair gezicht altijd zoo zuur stond maar omdat hij de gewoonte had aangenomen, als hij van een zijner ondergeschikten rapport moest maken, dit aan te kondigen door in zijn geliefde, door hem veel gebruikte kazernetaal te zeggen: „Ik moet rapport van je maken, je bent zuur!" (Rotterdamsch nieuwsblad, 05/12/1903)
• Zuur. In de uitdr. zuur zijn, in slechten toestand zijn. (J. De Vries: Westfriesche woorden. 1909)
• Zuur zijn: gestraft zijn. (Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel II. De sociologische structuur onzer taal II. 1914. Soldatentaal.)
• ‘Nou benne we nog zuur!’ zuchtte Eddy, want hij begreep heel goed, dat hij niet in zijn trui en met zijn voetbaltrappers dien middag thuis kon komen. (J.B. Schuil, De A.F.C.-ers. 1915)
• Ik was zuur geweest, zie-je, als het briefje weg was. (Theo Thijssen: Kees de jongen, 1923)
• Maar je mot oppasse voor de bakker, want asdie je snapt, ben je zuur. (Chr. van Abkoude: De circusclown of de lotgevallen van Daantje. 1931)
• Zuur: gesnapt. Hij is zuur. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• Dolf gooide de pet met een draaiende beweging de lucht in.
‘Bol lange, je bent zuur hoor!’ (Jan mens: Vrolijke vrienden. 1940)
• Hoogstens zou er een enkele delver bezig zijn en het loonde de moeite niet. Zo een moest je toevallig tegen zijn lijf lopen en dan was ie zuur. (Piet Bakker: Branding. 1940)
• ‘Ik denk,’ zei Matje, ‘dat die man een leraar is en dan zijn we nou al zuur!’ (Toon Kortooms: Beekman en Beekman. 1949)
• Als ze ons pikke zijn we zuur. (Jan Mens: Er wacht een haven, 1950)
• Twee van die Indonezen zijn zuur en de derde is dood. (Piet Bakker: Kidnap. 1953)
• ... als die patrouille niet terugkomt, ben ik zuur. (Jacob Zwaan: Soldaat in Indië, 1969)
• (G.J. Boekenoogen en K. Woudt: De Zaanse volkstaal. 1821-1971)
• Zij zijn allemaal zuur als de Groenen hen te pakken krijgen. (K. Norel: Engelandvaarders, 1972)
• Zuur weze, gesnapt zijn. (Jan Pannekeet: Westfries woordenboek. 1984)
• Nu ben ik zuur, denk ik, en als ik in de auto zit met de bajonetten (volgens mij wapens van de jappen) op mij gericht zie ik mijzelf al ondersteboven in een put. (Marion Bloem: Vaders van betekenis. 1989)
• (Richard Cress: Petjoh. Woorden en wetenswaardigheden uit het Indische verleden. 1998)
• Zuur. Met een geslachtsziekte. "Pas op die persoon is zuur". (Militair Jargon. Wikipedia, ongedateerd)
• Op de ferry naar Soerabaja op de vrachtauto blijven en geen contact met de bevolking maken, want dan was je zuur … (Willem Nijholt: Met bonzend hart. Brieven aan Hella S. Haasse. 2011)
• Ik wil jou waarschuwen voor die Balinese vrouwen van lichte zeden. De meeste van hen zijn “zuur”, als je begrijpt wat ik daarmee bedoel. Wees voorzichtig! Ontwijk ze! (Alfred Birney: De tolk van Java. 2016)
• Het duurde niet lang of er verscheen een motoragent in de achteruitkijkspiegel. De Landrover werd naar de vluchtstrook gedirigeerd. ‘Volgens mij zijn we zuur,’ zei Tristan. (Viktor Frölke: Het dispuut. 2017)