Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 25-04-2021

de sigaar zijn

betekenis & definitie

(1917) (inf.) de dupe, het slachtoffer zijn; ergens de schuld van krijgend; erbij; gesnapt. Stoett citeert een operette van H. Bouber, `De Jantjes'. Wellicht heeft sigaar hier de slangbetekenis `mannelijk lid'. Vgl. in dezelfde zin: de lul zijn*, de piel zijn*, de pineut zijn*, de pisang zijn*, de sigander* zijn.

• Gaat de compagnies-commandant of hoogere strafoplegger aan het „douwen, dan moet de betrokken delinquent „den douw opknappen", d.i. de straf ondergaan. Hij is dan de „militaire pisang" of „sigaar". Men kan hem dan „een sigaar van 4, 5 enz. ets." cadeau doen, d.w.z. hem een straf van zooveel dagen kwartier- of kamerarrest opleggen, Dat is een minimum. (Van onzen tijd. Jaargang 18. 1917/ 1918)
• Wordt nooit verliefd, meisjes, wat ik zeg is waar.
Als je verliefd wordt, dan ben je de sigaar. (Louis Davids: Wordt nooit verliefd. 1920)
• Jullie mogen wel oppassen, dat de Luit er niet de lucht van krijgt, anders zijn we allemaal de sigaar. (Fr. Van de Vrande: Grensleven. 1936)
• Toon zal 't wel heel gewoon vinde als 'k vertel, dat 'k de sigaar ben. (Willem van Iependaal: Kriebeltjes hoogtepunt. 1937)
• Pliesie!! ... U bent de sigaar, juffrouw de Gibber! (Willem van Iependaal: Lord Zeepsop. 1937)
• Nou, toen zijn broer Kees zag, dat hij de sigaar was, ging hij daar eens met heeroom smoezen. (A. Roothaert: De vlam in de pan. 1942)
• ‘We zijn de sigaar,’ hoort hij Lex zeggen. ‘De keet is volop aan de gang. Ik kan hier van mijn kamer uit zien, dat Schiphol wordt gebombardeerd. De boel staat in brand.’ (Maurits Dekker: De laars op de nek. Roman 1939-1944. Gepubl. 1945)
• Gefeliciteerd, Kees, jongen: dat wordt kijkerwerk. Nou zijn ze de sigaar; je kunt er je gemak van nemen. (Jan de Hartog: Gods Geuzen. 1947-1949)
• Mijn vader is al meer dan dertig jaar dood. Hij zei: de arbeider is altijd de sigaar. (Gerrit Kouwenaar: Negentien-nu. 1950. Herdruk 1984)
• Ja, hij was op een haar na de sigaar geweest in de grote plomp.... (Willem van Iependaal: Behouden vaart. 1950)
• Eén seintje van een verrader en je bent voorgoed de sigaar. (Anne de Vries: Reis door de nacht. 1951)
• Ik ben hier geweest en jij was er niet. Ik vermoed dat je de sigaar bent. (Willy van der Heide: Drie jongens als circusdetective. 1952)
• „Oh, Lord!” dacht Pop. „Dáár heb je zijn medeplichtige. Nu ben ik de sigaar.” (Sylvia Sillevis, alias Willy van der Heide: Drie meisjes en een lord. 1952)
• De meeste mensen blijven dan staan en vragen wat meneer wenst, maar dan ben je de sigaar. (Godfried Bomans: Capriolen. 1953)
• Maar hoe hij die dame ook zou schuiven, zij zou, om het zo dan maar eens te noemen: altijd de sigaar zijn. (Henri Knap: Bent u ook van gisteren. 1955)
• En zelfs al wist je dat wél, dan maakte je me nog niets, want als er iemand over deze zaak zijn mond opendoet, ben jij de sigaar. (Willy van der Heide: Vreemd krakeel in Californië. 1955)
• Als je verliefd bent dan ben je de sigaar.(Jan Johannes Theodorus Boon: Piekerans van een straatslijper. 1966)
Mijn kameraad werd Jacques Zimmerman, de zoon van een dokter, die schuin tegenover ons woonde, de beide vaders zouden afwisselend hun zoontjes per auto naar school voeren, maar meneer de dokter was vaak bezet en dan was mijn vader de sigaar … (Jef Geeraerts: Gangreen 3. Het teken van de hond. 1975)
• Hee gunst, zou 't dan soms een manie wezen van die rijke stinkers die er vandoor willen gaan als de zaak hier eenmaal leeggezogen is en voordat ze de sigaar zijn? (Ben Borgart: Rooiers. 1978)
• Er breekt een nieuw inzicht door. En wel dit: dat sport geen ontspanning is. Dat kun je wel denken, maar dan ben je de sigaar. Sport is een taak, een opdracht, een plicht, in ‘t belang van ‘t land. (Godfried Bomans: Adviezen van een oude rot & ander sportief proza. 1988)
• Als er veel gezopen wordt, moet er ook gelachen worden en bij humor moet er één de sigaar zijn. (Martin Bril: Hollandse luchten. 2000)
• Illegaal of niet, door de kamernood is zwarte onderhuur voor veel studenten bittere noodzaak, meent de LSVb. ,,De student is de sigaar'', aldus Van der Zweep. ,,Óf hij is zijn beurs kwijt, óf hij is zijn kamer kwijt. (Algemeen Dagblad, 07/06/2003)
• Rafael verstijft van angst, hij is erbij, gaat voor gaas, is de sigaar. (Jan Eilander: Rafael. 2004)
• Dacht-ie het niet, daar heb je het al. Terstond gaat iemand op Willems praat in. ‘En wij straks de sigaar.’ (Catalijn Claes: Steenzetters. 2013)
• Als we het vanavond wéér verneuken, zijn we de sigaar. (Menno Pot: Vak 127. 2014)
• Op de lp Kinderen voor Kinderen 2 uit 1981 staat het nummer ‘Roken’: ‘Ik heb toch zo’n hekel aan roken/ o, ik vind die lucht zo naar/ als er een sigaret wordt opgestoken/ dan ben ik de sigaar.’ (Friso Schotanus: De beste sigaret voor uw gezondheid. 2014)
• Maar door die opgelegde quotering en nog eens die bezuinigingen eroverheen loopt het op alle fronten terug, en iedereen is de sigaar. (Catalijn Claes: Ruwe bolsters. 2018)
• Als ze mij daar hadden aangehouden, was ik mooi de sigaar geweest. (Sytze van der Zee: Wij overleefden. 2019)