Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 14-08-2021

wieberen

betekenis & definitie

(1969) (Barg.) weggaan; zich uit de voeten maken; ophoepelen. Ook imperatief: 'Ga toch wieberen!' Variant van het oudere 'zich wieberig maken', al opgetekend in het begin van de 19de eeuw. Wellicht van Hebreeuws 'wajiewrach ja'akow' (en Jakob vluchtte', zoals beschreven in Genesis 31:21, maar er wordt ook gezinspeeld op Hosea 12:13). Kijk ook onder: de wieber* maken; wieberig*. Syn. pleite gaan*.

• Wat zal die geinmaker gelachen hebben toen hij merkte dat ik wieberen was, want zijn treinkaartje had ik ook in m'n zak. (Haring Arie: Tweede Boek. 1969)
• (Enno Endt: Een taal van horen zeggen: Bargoens en andere ongeschreven sterke taal. 1969)
• `Pleite maken jongens', dus wij wieberen, de deur uit. (Haring Arie: Recht voor z'n Raap, 1972)
• (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• ... ik ben wieberen hoor! (Ben Borgart: Troost. Verhalen, 1981)
• Maar wanneer het nieuwe gebouw klaar zou zijn met zijn zonnige gezellige personeelsverblijven kon ze gaan wieberen, als de co-assistenten in hun studentikoze jargon dat zo aardig uitdrukten. (Heere Heeresma: Gajes. 1983)
• ... als de ruit knapte kon je wel gaan wieberen, dat maakt zo'n Jan Kankerherrie dat de hele buurt wakker wordt. (Haring Arie: De Sarkast, 1989)
• Een beetje katten, een beetje jennen, een beetje zeuren, daar houden Utrechters van. Tineke en echtgenoot Hans hebben een heel arsenaal voorbeelden, al weten ze niet zeker of ze allemaal authentiek Utrechts zijn: " Hee, grijze boodschaappetaas, graafstiin, de hele pikkepoelie is doos, kwalleballie, krijg een kunskop, gaot toch wiebere, daakhaos, gaot een partaitsjie laampe haole, donderstraolt een end hiin, vette paordelul, leg niet te viole met hems zuster, verrotte kneus, aachterlike koekedoos, wasemaafzuigkaap, waandelend daagblaad." (het Parool, 03/06/1993)
• 'Wegwezen... wieberen,' zegt Guus. (René Appel: Van kwaad tot erger. 1996)
• Ook de politie heeft haar vakjargon. Voor lieden die regelmatig met de politie in aanmerking komen (het koor wordt steeds groter) is het geen geheimtaal. Ze weten het precies. 'Zakken' is terug naar de cel en 'wieberen' is heenzenden op last van de chef. (A.C. Baantjer: Appie Baantjer compleet. 2005)
• ‘Vovan, broeder,’ riep hij in de hoorn, ‘ja, habbekrats... pik... oké, tof... wieberen... teef... doei.’ (Marente de Moor: Gezellige verhalen. 2015)
• Hebbes zo en nu echt wieberen. (Co Pee: Afhaalchinees. 2016)
• Als ik weer wil gaan wieberen, voel ik een arm op mijn schouder. (Rob Hoogland & Arthur van Amerongen: Het grote foute jongensboek. 2017)
• “Als je niet even gauw gaat wieberen, dan zit ik zo aan jou!” beet Maria van zich af. (Khalid Boudou: Pizzamaffia slaat door. 2019)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)

< >