Wat is de betekenis van Wieberen?

2025-07-15
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-15
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

wieberen

(1969) (Barg.) weggaan; zich uit de voeten maken; ophoepelen. Ook imperatief: 'Ga toch wieberen!' Variant van het oudere 'zich wieberig maken', al opgetekend in het begin van de 19de eeuw. Wellicht van Hebreeuws 'wajiewrach ja'akow' (en Jakob vluchtte', zoals beschreven in Genesis 31:21, maar er wordt ook gezinspeeld op Hosea 12:13). Kijk ook ond...

2025-07-15
Jargon & Slang van Politieagenten en rechercheurs

Marc De Coster (2017)

Wieberen

Wieberen - (Barg.) hij is wieberen: hij heeft zich uit de voeten gemaakt, is op de vlucht geslagen. Maakje wieberig: zorg dat je wegbent. Wieberig in de zin van weg is terug te voeren tot Gen. 31:21 Hebr. wajiwrachjaakob (en Jacob vluchtte). Wat zal die geinmaker gelachen hebben toen hij merkte dat ik wieberen was... - Haring Arie, Tweede boek (19...

2025-07-15
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

wieberen

De verwensing ga wieberen! ‘ga weg’ is van Bargoense oorsprong. De emotionele betekenis is ‘ik heb een hekel aan je, maak dat je wegkomt’.

2025-07-15
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)