(2007) (euf.) hoerenloper. In de 16e eeuw ook de benaming voor een zwerver of landloper.
• Hij opperde een nieuwe naam voor het domein van 'wandelaars', zoals de hoerenlopers zichzelf en elkaar consequent typeren: 'de officiële site van Nederlandse Zadelruikers'. (Joost Zwagerman: Hollands welvaren. 2007)
• (Ton den Boon: Van andersbegaafd tot zwembandjes. 2008)
• (Heidi Aalbrecht & Pyter Wagenaar: Woordenboek van het Algemeen Onbeschaafd Nederlands. 2013)
• (Ton den Boon: De taal der liefde. 2017)