Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 08-09-2021

vriendenpaar

betekenis & definitie

(1963) (inf.) homoseksueel koppel.

• Dan is P. akkoord en rijden we, na in Soho bij Bartorelli gegeten te hebben, meteen door naar het adres van de party, ergens tussen Notting Hill Gate en Kensington, waar, in een tweeverdiepingenwoning een vriendenpaar huist, met de jongste van wie ik indertijd, jaren en jaren geleden, in mijn allertreurigste huurkamertje, de dag nadat ik hem bij P. had ontmoet, heb geprobeerd intimiteit te hebben, van welk voornemen ik, door een plotseling aan hem geconstateerd, ernstig lichamelijk tekort (of, liever gezegd, vrijwel totaal gemis) met een schok werd afgebracht. (Gerard Reve: Op weg naar het einde. 1963)
• Men ziet eigenlijk heel weinig trouwe vrienden, tenzij men zelf zo'n vriendenpaar is. Ze springen ook niet in het oog. (Gerrit Komrij: Heremijntijd. Exercities en ketelmuziek. 1978)
• En toen gebeurde er iets dat het vriendenpaar diep raakte. (Heere Heeresma: Eén robuuste buste. 1989)

< >