(19e eeuw, vero.) (ter versterking) verdraaid, verdomd.
• 'k Heb jen nuuf blijspel met vertrapt veel ket gelezen. - Je ‘jij’ en ‘jou’ bevalt me afgestampt.... (anoniem schimpschrift: An de Maker van het Blijspel de Nichten. ca. 1840)
• Vertrapt gemeen. (Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel I. De sociologische structuur der Nederlandsche taal. 1913)