Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 09-02-2024

versieren

betekenis & definitie

1) (1948) (inf.) in orde brengen; regelen. Oorspr. Soldatentaal? Vermeld door Salleveldt. Syn.: ritselen*.

• Versieren (z.h.) door min of meer duistere methoden iets in orde brengen. 'Een paspoort versieren', met kunst- en vliegwerk in 't bezit van een pas(poort) komen. (Henry Roskam: Boevenjargon. 1948)
• ‘Kom maar mee,’ nodigde Hans uit. ‘Kijken wat we versieren kunnen.’ (Willy van der Heide: Een radarboot als zilvervloot. 1954)
• Terwijl wij voortgaan met allerlei zaken te „fiksen", verklaren melkboer, slager en groentenman zich dagelijks bereid om dit of dat even voor mevrouw te „versieren". (De Tijd, 04/01/1954)
• Versieren = in korte tijd iets klaar spelen heeft m.i. van de drie de meeste expansiekracht en is ook buiten het militaire milieu (zeer) populair, maar heeft het nog niet tot vermelding in een woordenboek gebracht; het is niet onmogelijk dat het in de bezettingstijd deze betekenis heeft gekregen. Het heeft vaak een lichtelijk negatieve inslag, omdat men het vaak gebruikt met betrekking tot de handelingen van één individu of een kleine groep, die veelal voor eigen voordeel iets voor elkaar trachten te brengen: ‘Nou, dat heeft-ie even mooi versierd’, b.v. van een soldaat die op listige wijze een dagje verlof eruit heeft weten te slepen of ‘die versiert het ook’ over iemand die er de kantjes afloopt; ‘we zullen dat wel even fijn versieren’ ook weer iets op minder legale wijze trachten te bereiken. (De Nieuwe Taalgids. Jaargang 52. 1959)
• Laat Bob maar rommelen. Dat versiert hij daarbinnen wel. (Willy van der Heide: Ali Roos als Arie Baba. 1960)
• Ze roept de hond toe koest te zijn - het brave dier gehoorzaamt onder protest - en zegt dat ze haar man zal vragen of we op de hooizolder mogen slapen. ‘Nou ja, het is wel goed,’ zegt ze er meteen achteraan; dit ‘eerst aan m'n man vragen’ is maar een rethorische zinswending geweest. Zoveel te beter als zij de broek hier aan heeft: met haar versier ik het wel, dat zie ik zo. (Johan Fabricius: Dag, Leidseplein. 1965)
• Dat is handig. Je moet een keer een goeie handel hebben. Of je moet eens wat leuks kunnen versieren. (Henk van Kerkwijk: Geweer met terugslag. 1966)
• En die heeft wel gezegd dat hij jou er alleen heeft uitgehaald, die dacht een aardige beloning te kunnen versieren, maar het was niet zo. (Rinus Ferdinandusse: Zij droeg die nacht een paars corset. 1967)
• Met Ton was alles te versieren. Van stempels en Ausweisen vervalsen tot het stelen van een vat kinawijn (er zat toch alkohol in) uit een Duitse opslagplaats toe. (J.W. Holsbergen: Het pistool van de rekening. 1968)
• Er komt een vent bij ons staan die in de gaten heeft dat hier een borrel te versieren valt. (Johan Fabricius: Het water weet van niets. 1968)
• De familie was katholiek en meneer-de-pastoor wist het zo mooi te versieren dat Karel z'n eigen huis niet meer in mocht. (Haring Arie: Tweede Boek. 1969)
• Het publiek reageerde verrukt: Amancio had weer eens een vrije schop ‘versierd’. (Maarten de Vos: De Ajacieden. 1971)
• Tjomme legde zijn hand op de hemdsmouw. ‘Je moet zèlf een servies bakken, Bottema... En dat moet je dan niets kosten, kerel,’ zei hij. ‘En je moet zelf bedenken, hoe je het wilt versieren... (Olaf J. de Landell: Het bloeien van de porselein-boom. 1974)
• Aantoonbaar afkomstig uit militair slang zijn organiseren ‘zich toeëigenen’ (reeds uit de oorlogsjaren bekend), versieren ‘iets klaar spelen’ (met ongunstige betekenis), hap ‘groep’ en balen ‘een afkeer hebben’. (Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 90. 1974)
• Ik wil een lekker mokkel versieren en ik heb ook geen geld genoeg voor drank. (Abel J. Herzberg: Drie rode rozen. 1975)
• Kom mee, ik heb versierd dat we kunnen douchen. (Miep Diekmann: Dan ben je nergens meer. 1975)
• Misschien kan ik nog voor je versieren dat je mijn assistent wordt, ik zit gewoon te springen om hulp. (Louis Ferron: De keisnijder van Fichtenwald. 1976)
• Ik zou haar best ’s willen zoenen. Ik zou gek van de opwinding worden, denk ik. Hoe moet ik dat nou versieren? (Marjan Berk: Berend’s binnenwereld. 1981)
• Ik probeer een lift te versieren. De eerste auto rijdt door. (Bert Hiddema: Ik loop. 1982)
• We hebben nog snel wat blad gemaakt, poen versieren. (Arie Visser: Het vangen van de draak. 1983)
• Het enige wat ik wou versieren is een stukje stuff. (Diana Ozon: De Ozon Expres. 1988)
• Ik heb een mooie partij tegeltjes versierd! (Jos Brink: Laat mij maar schuiven. 1988)

2) (1962) (inf.) (van een meisje of vrouw) het hof maken, verleiden. Zie ook: op de versiertoer zijn (gaan).

• Ze probeerde me weer te versieren. (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. 1964)
• Waagde zijn vrouw zich des avonds in het café, waar hij dof ter neer zat, dan begon hij haar te versieren met voor de drukpers ongeëigende benamingen, omdat ze hem twee brute, domme zoons had geschonken.... (Simon Carmiggelt: Mooi weer vandaag. 1965)
• Nou. Daar zit een vent in een café en die versiert effe hup een bloedmooi wijf. (Rinus Ferdinandusse: Zij droeg die nacht een paars corset. 1967)
• We versierden nog twee meiden. (Haring Arie: Een leven aan de Amsterdamse zelfkant. 1968)
• Er kwamen veel beursmensen en lui uit de provincie, die een grietje wilden versieren. (Paul A. Wilking: De roerige wereld van Pistolen paul. 1968)
• Laatst heb ik hier nog een fenomenaal mokkel versierd. (Rinus Ferdinandusse: De zoon van ouwe klare. 1969)
• Je versiert een eindeloze meid
Maar raakt haar aan een neger kwijt. (Kees van Kooten en Wim de Bie: Dat is de blues. 1969)
• Maar je ligt je af te trekken in je eentje, nog te besodemieterd een vrouw te versieren. (J.W. Holsbergen: Wimpie de naaidoos. 1971)
• Ik moest en zou haar versieren. (Johnny van Doorn: Mijn kleine hersentjes. 1972)
• Heeft hij geprobeerd haar te versieren? (C. B. Vaandrager: De Hef. 1975)
• Mijn enige gedachte is, zullen er mooie Javaanse meiden te versieren zijn. (Jan Wolkers: De kus. 1977)
• En meteen begint hij aan een verhaal over de Amerikaanse slipjes van een meid die hij eens versierd heeft. (Bert Hiddema: Scheuren in het asfalt. 1985)
• Het was hem dan toch uiteindelijk gelukt de dienster van het café waar ze de sex-lingerieshow zagen, te versieren. (Hugo Raes: Het jarenspel. 1981)
• Heeft ze dan al zo veel jongens versierd? (Club, december 1987)
• Iedereen is aan het opscheppen over uitgaan en zwaar zuipen. Over chicks versieren en gozers dumpen. (Renate Dorrestein: Echt sexy. 2007)