Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 15-01-2023

uilenzeik

betekenis & definitie

1) (1972) (sch.) slechte koffie, thee, wijn of verschaald bier. Vgl. uilenpis*. Dui.: Eulenpisse.

• Hij ging na afloop van een Gozewijn, een Oom Wanja, een Malvolio met de tram naar huis of dronk een glas wijn bij Americain of het Parkhotel en leefde zich dan uit in een scène over de verkeerde temperatuur van die wijn, die hij „uilenzeik" noemde als het niet op de juiste manier was geschonken. (Het Parool, 13/10/1973)
• Gerry vond 't zeewater te vies om er de nieuwe sneeuwwitte bikini aan te wagen en Twan vond 't eten niks, zo min als de koffie die hij bij moeder thuis anders gewend is of de pils waarop hij stond want wijn kan ie, volgens eigen zeggen, niet door de strot gewurgd krijgen en wat die lui daar aanzien voor pils da's uilezeik en niet te zuipe en zo was dat maar, volgens Twan en hij werd niet moede dit elke dag te herhalen. (De Volkskrant, 13/10/1976)
• Op de hoogste plank
staat de dure drank.
Flessen uilenzeik
onder handbereik. (tijdschrift De Tweede Ronde. Jaargang 3. 1982)
• Uilezeik: slappe koffie of thee, een vies glas bier enz.; bocht. (Jan Oudenaarden: De terugkeer van Opoe Herfst. 1986)
• ... en daarna maar weer wachten op je kroesje lauwe thee, uilenzeik genoemd. (Haring Arie: De Sarkast. 1989)
• Na een half uur bied ik hem een pilsje aan. 'Milwaukee's Best, onversneden uilezeik, maar alles went... (Rob Schouten: Gestolen goed. 1989)
• (Ivonne Lutz van Elburg: More Dutch you won’t learn in class. 1989)
• 'Het smaakt niet naar uilezeik,' zei Hjalmar na de eerste slok. (H.P. de Boer: De heksenkroeg. 1990)
• Is die koffie enigermate te drinken, of is het uilezeik? (Hermine de Graaf: Nachtwake. In: Esquire, juli/ augustus 1991)
• Volgens Adriaan proef je helemaal niet dat er geen alcohol in zit, maar Siep vindt het uilezeik. (Chris Bos: De woede van de bassist. 1992)
• 'Uilenzeik,' zo noemden de vaste klanten de schuimloze, wat donker geworden vloeistof, maar met begerige blikken volgden ze Stella's geslobber tot en met de laatste druppel. (Kees van Beijnum: Dichter op de Zeedijk. 1995)
• Een eigen espressomachine! Verlost van het snotterende gepruttel van een plastic koffiezetapparaat, het getrut met ongebleekte koffiefilters, barstende glazen kannen, onwelriekende ontkalkingsseances en, niet te vergeten, smerige koffie waarvan de verzamelnaam niet voor niets 'uilenzeik' luidde. (HP/ De Tijd, 29/05/1998)
• (Herman J. Claeys: Vlaams Dialecten woordenboek. 2001)

2) (1982) (scheldw.) (meestal voorafgegaan door 'stuk') verachtelijk, waardeloos persoon. Lauwe thee of verschaald bier wordt in de volksmond ook ‘uilezeik’ genoemd. Schelden met urine is in ons taalgebruik niet ongewoon. Zie bijvoorbeeld: broekpisser*; lamstraal*; lazerstraal*; pisbak*; terpentijnzeiker*; zeikerd*; zeiksnor*

• Stap in, stuk uilezeik! (Bert Hiddema: Ik loop. 1982)
• (C.A.J. Hoppenbrouwers: Jongerentaal: de tipparade van de omgangstaal. 1991)