Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 09-09-2022

uier

betekenis & definitie

1) (1893) (plat) (meestal meerv.) vrouwenborst. Reeds bij Boekenoogen.

• Iets was hij, de kapitalist, toch nog altijd verschuldigd aan zijn revolutionnair verleden, hij kon zich toch waarachtig niet laten verleiden door zoo'n paar dikke bourgeoisbillen en zijn kameraden, al waren haar borstjes dan niet meer dan halve citroenen, vergeleken bij Henny's uiers, in de steek laten? (Maurits Dekker: De laars op de nek. Roman 1939-1944. Gepubl. 1945)
• Maar toen ze langzaam van de schrik was bekomen en der gebit weer in der kanis had en haar haar weer had geschikt, der uiers opgeborgen, begon me dat schijthuis te schelden van allemaal deruit, smerig tuig. (Haring Arie: Recht voor z’n Raap. 1972)
• Theo's moeder, die pezig en onvervaard was, trok de blouse van Elza's moeder met een krachtige ruk van haar lichaam, zodat twee machtige borsten, echte uiers door geen b.h. beheerst, vrij op en neer zwalpten. (Marnix Gijsen: Verzameld werk. 1977)
• … en al die tijd verroert ze met de rest van haar lijf geen centimeter, en alleen die uiers, ’t woord is niet te straf, die uiers léven … (Hugo Claus: Het verlangen. 1978)
• Borsten: Beursten, kom-is-voor, schapraai, schap, balcon, alles is thuis, er is ne pak aan, tetten, tiekes, memmen, loezen, smoutebollen, appeltjes, pronkappeltjes, peren, tetagéér, tiekes. Grote borsten: weuste, kneurre, uiers, melkerij, melkstoepen. (Jack De Graef: Het Groot Woorden- en Liedjesboek over het Antwerps dialekt. Vierde aangevulde druk. 1981)
• Stonden ze 's avonds met hun blote, afgelebberde uiers in de steeg, lieten hun weke borsten bevingeren... (Jan Cremer: De Hunnen. 1983)
• Grote uiers: vrouwenborsten. (H. Mullebrouck: Vlaamse volkstaal. 1984)
• De uiers puilden de b.h. uit, als ze die tenminste droegen. (Henk Verhaeren: Zee. 1992)
• Haar harde borsten had ze in het ziekenhuis van de nonnen achtergelaten in ruil voor een stel gezwollen uiers waar haar jong zijn vogelbek omheen vouwde. (Joyce Roodnat: ‘t Is zo weer nacht. 2001)
• Hoe was het met dat wijf, die snol? Je weet wel, met die vieze luiers? (Renske de Greef: Lust, liefde, seks en bambihertjes. 2004)
• Dus ook niet hard in haar uiers knijpen of bijten als jullie met haar bezig zijn. (René Lancee: Kanonnenvlees. 2007)
• Was er een ander? Die geit van Move On met haar uiers die altijd rond u draaide? (Walter van den Broeck: Een vrouw voor elk seizoen. 2011)
• Terwijl Cecilia lachend praat over haar 'uiers', vertelt Suzanna, met tranen in de ogen, dat ze haar borsten kan vouwen ,,als origami". (NRC Handelsblad, 05/07/2012)
• Volgens 3 op de 10 mensen die gratis drank zouden geven aan een meisje met een dergelijke buste heeft de VVD de beste papieren om als grootste partij uit de bus te komen. De derde partij van het land is volgens de spiksplinternieuwe uiers van Roxanne de PvdA met 23 zetels. (www.GeenStijl.nl, 17/08/2012)
• Probeer je eens voor te stellen welke monstrueuze vormen die nu al buitenmaatse uiers zouden aannemen wanneer ik een actief zoogdier zou worden? (Maan Leo: Ik ben Maan. 2012)
• Naderhand echter begonnen die tieten mij toch te begeesteren. Als ik tevoren de keuze zou hebben gehad tussen een abnormaal grote uier en een normaal goed in de hand liggend paar borsten, ik zou steeds voor de normale borsten gekozen hebben. (Charlie Hédo: Swingen is geen partnerruil. 2015)
• Aha, daar is juffrouw Mathilde. Stevige tante, hoor. Uiers om u tegen te zeggen en lekker vlezig. (Rob Hoogland: De Grote Hoogland. 2015)
• Ik kijk best vaak porno, moet je weten, en dan zie ik onder die grote uiers de littekens van de diverse operaties. (Rob Hoogland & Arthur van Amerongen: Het grote foute jongensboek. 2017)

2) (20e eeuw) (scheldw.) dom persoon.

• Uier (ùir): Uier, dom persoon. Wè is dè toch ’n stom ùir. Wat is dat toch een dom individu. EG 408. Wè is ’t toch ’n stóm ùir, een! Wat is het toch een stomme uier! Gezegd van een dom persoon. BWVS 555. (Casper van de Ven: De Brabantse spot- en scheldnamen. 2013)

3) (18e eeuw) (Barg.) in de uitdrukking 'de uier trekken': (iemand zijn) horloge ontstellen. Het WNT citeert Bargoensche Uitdr. en Spreekw. (Hs. Rijksarchief, Verz. Van Maanen Aanw. 1900.

• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)

4) (1961) (luchtv.) radarkoepel onder een vliegtuig. Vermeld in Van Dale en het WNT (zonder vindplaats).