Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 12-07-2021

trijp

betekenis & definitie

(17e eeuw) (scheldw.) kwade, lastige vrouw; feeks. Betekent eigenlijk: maag en ander ingewand van een slachtdier. Hier overdrachtelijk gebruikt.

• Manus bekeek Corry onder het vertellen. Hij vond haar zoo mooi, zoo mooi, neen, dat was niet te zeggen. Heel zijn binnenste woelde zij om-en-om. Een ongeloofelijklooze trijp. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 3: Manus Peet. 1922)