Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 08-07-2021

tikje

betekenis & definitie

(19e eeuw) (inf.) borrel. Eigenlijk: kleine hoeveelheid; kleinigheid.

• Hoe de Liefhebbers een borrel noemen. Een glaasje troost der armen. —Een heete bel.—Een goede bom. —Een boterham met rook vleeschj —Een hart versterk.—Een Sehaepmannetje.—Een glaasje likeur de canaille.—Een glas champagne militair.—Couragwater.—Kraaimanijs.—Een dokter Snelletje.— Een glaasje grijze madera.—Een hapje.—Een propje.—Een tikje.— Een jagertje.—Een rumoerpil.— Een piej)ert.—Een kikkertje.— Kozakkenthee.—Een drogen kraker —Een slaapmuts.—Een opperwachtmeester.—Een pierenverschrikkertje.—Een glaasje volkskanker. — Huzarenthee. — Een glaasje resida.—Een sneeuwbal. (De Volksstem, 06/06/1890)
• Tikje, borrel. Een tikje aanhebben, aangeschoten zijn. (Paul van Riel: Kroegwoordenschat. 1998)