1) (17e eeuw) (Barg.) groot glas met sterke drank. ‘Aan de bel zijn’: veel sterke drank drinken.
• Dat is eene heele bel. Men denke aan eene waterbel, die opborrelt, en wordt uitgezet; want hier wordt een groote borrel geteekend. (A.E. B. Herroem: Bacchus in spreekwoordentaal, aangetoond in eenige honderden spreekwoorden en spreekwoordelijke gezegden. 1874)
• Een glaasje troost der armen. Een heete bel. Een goede bom. Een boterham met rook vleeschj. Een hart versterk. Een Sehaepmannetje. Een glaasje likeur de canaille. Een glas champagne militair. Couragwater. Kraaimanijs. Een dokter Snelletje. Een glaasje grijze madera. Een hapje. Een propje. Een tikje. Een jagertje. Een rumoerpil. Een piejert. Een kikkertje. Kozakkenthee. Een drogen kraker. Een slaapmuts. Een opperwachtmeester. Een pierenverschrikkertje. Een glaasje volkskanker. Huzarenthee. Een glaasje resida. Een sneeuwbal. (De Volksstem, 06/06/1890)
• Hij krijgt een soort vaderlijk gevoel voor het hele circus, hoopt dat ze veel geld zullen verdienen in Dombergen en voelt zich verplicht om vanavond met Truus naar de voorstelling te gaan, tenminste, als er niet te veel patiënten aan de bel zijn geweest en vooral als de stemming in den huize het toelaat... (A. Roothaert: Doctor Vlimmen. 1937. 3de druk)
• (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• Bel, (Barg.) een groot glas (bijv. sterke drank). (Fokko Bos: De vreemde woorden. Derde druk. 1955)
• Zij bracht hem een grote bel jenever. (A.M. de Jong: Het geslacht Verhaegen. 1956)
• We zitten hier gezellig nog een beetje bij elkaar en drinken een flinke bel cognac… (Alfred Kossman: Hoogmoed en dronkenschap. 1981)
• Bel (volkstaal) groot glas (jenever). (Johanna van Reeuwijk: Groot Nederlands Drankwoordenboek. 1984)
• Vooraf nam ze elke ochtend twee flinke bellen cognac en at een halve rol pepermunt om de walm te bestrijden, totdat ze van de barman hoorde dat wodka geen geurspoor geeft. (Nelleke Noordervliet: Uit het paradijs. 1997)
• Ze schonk me een enorme bel jenever… (Nanne Tepper: De avonturen van Hillebillie Veen. 2002)
• Daarna een stukje Mozart met een flinke bel cognac. (Pogingen om iets van het leven te maken. Het geheime dagboek van Hendrik Groen, 83 ¼ jaar. 2014)
• In de huiskamer schenk ik een enorme bel Jack Daniels in en sla die in een paar teugen achterover. (Jeroen van Inkel: Kortsluiting. 2014)
• Mij zou je – ordinaire snob die ik ben – een groot plezier doen met een broodje gerookte paling en een bel briljante cognac … (Nanne Tepper: De kunst is mijn slagveld. Brieven 1993-2001. 2016)
• Hij schonk de zoveelste bel jenever in. (Jacques Klöters: Voorwaarts leven, achterwaarts begrijpen. Mijn journaal. 2016)
• ‘Ik hoor je prima,’ zei Massée met zijn neus in zijn bel cognac. (Viktor Frölke: Het dispuut. 2017)
2) (18e eeuw) (steeds meerv.) (inf.) testikel, kloot.
• (Hans Heestermans: Erotisch Woordenboek. 1977)