Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 07-08-2023

taainagel

betekenis & definitie

1) (19e eeuw) (inf.) taai, kras persoon; iemand die zich niet laat overhalen of die altijd afdingt; iemand die op een vervelende manier op zijn stuk blijft staan; gierigaard; vrek. Wellicht vernoemd naar admiraal en zeeheld Cornelis Tromp (1629-1691), die deze bijnaam had.

• Toanagel. Scheurnagel; Nederduitsch taainagel, 'iemand, die vasthoudend is,' zie Weiland en onder nagel van deze verzameling. (Overijselsch Taaleigen in: de Taalgids. Derde Jaar-gang. 1861)
• taainoagel, toainoagel = taaitep, toaitep; schimpwoord voor iemand die moeilijk tot iets is te bewegen, niet spoedig geneigd {p.3557} is iets toe te staan, vooral wanneer hij er geld aan moet opofferen (v. Dale: taaiaard, taaierd, taainagel = nijdnagel, fig. = gierigaard.) (H. Molema: Woordenboek der Groningsche volkstaal, in de 19de eeuw. 1895)
• Ik jou pikkeneere?... Hahá... soo'n mallemok... soo'n kromme taainagel,... altoos mit se ééne peerescoop toe! (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 3: Manus Peet. 1922)
• Toamoagel (Molema) = iem. die moeilik over te halen is. (K. ter Laan: Nieuw Groninger Woordenboek 1924-1929)
• Enfin, je bent nog al een taainagel en niet zo makkelijk open te klappen als een kasboek.... (Willem van Iependaal: De dans om de rinkelbom. 1939)
• Nee, in de mat was opoe zeker niet. Cantelhoven misschien? Die taainagel ziek? (Willem van Iependaal: Cantelhoven's Ereprijs. 1941)
• Maar ze hebben het 'm toch maar geflikt, die taainagels! (Piet Bakker: Holland ze zeggen je bent maar zo klein. 1942)
• Karel is een taainagel uit de socialistische beweging. (Meyer Sluyser: Hier is de VARA: 25 jaar democratisch-socialisme in de omroep. 1950)
• Die Johnny! Die lelijke taainagel! (Piet Bakker: De slag in de Javazee. 1951)
• taainagel, iemand die op vervelende wijze op zijn stuk blijft staan. (A. Beets: Leidse woorden en uitdrukkingen. 1954)
• Er waren er die leedvermaak hadden, die zich verlustigden bij de gedachte hoe Jantien, die taainagel, zou uitpakken. (Catalijn Claes: Zilveren zielen. 1978)
• taainagel, iemand die op een vervelende wijze op zijn stuk blijft staan (Beets), tegenwoordig meer bep.: taai persoon: ’t motte vroeger wel taaienagels ge­ weest zijn, dadde ze d ’r nie ziek van (t.w. het eten van afval) wiere (bandopname). (Nicoline Sijs en Joep Kruijsen: Honderd jaar stadstaal. 1999)
• taainagel, iemand die op een vervelende wijze op zijn stuk blijft staan (Beets), tegenwoordig meer bepaald: taai persoon. II 't motte vroeger wel taaienagels geweest zijn, dadde ze d'r nie ziek van (van het eten van afval) wiere. (Dick Wortel: Taal in stad en land. Leids. 2002)
• Sluyser was zelf, zoals hij andere geestverwanten graag noemde, een ouwe taainagel van het socialisme. (Han van der Horst: De mooiste jaren van Nederland. 2013)
• Het boek is bruikbaar als reisgids door het oude Romeinse rijk: Thebe, Pergamon, Delphi, Athene, Rome, Pompeji. De taal van Crapularius en Gaius is gedragen, pathetisch en gekunsteld. Een voorbeeld: "Crapularius lacht. 'Nietwaar? Ik ben een purus putus, een vakidioot, een taainagel en een steiloor. Leve de synoniemen. (...) Synoniemen vergemakkelijken het bestaan." Door te kiezen voor dit taalregister speelt De Boose hoog spel, maar door twee uiterst pedante hoofdpersonages op te voeren, creëert hij een geloofwaardig kader om zijn eruditie te etaleren. (De Morgen, 17/04/2013)

2) (1975) (inf.) kruidige scheepsjenever. Volgens kenners een genot bij verse haring. Vernoemd naar admiraal Cornelis Tromp (1629-1691), die deze bijnaam had. Hij had een slecht humeur en dronk veel jenever. In deze betekenis niet opgenomen in het WNT.

• In een stemmig, uit scheepsonderdelen opgebouwd interieur met gedempte verlichting en nimmer schreeuwende achtergrondmuziek, waar ook nog een goed of een zakelijk gesprek gevoerd kan worden, vinden de zéér oude Van Wees-jenevers makkelijk hun weg. Dat geldt in gelijke mate voor de graanjenevers, de hier eerder bezongen taainagel (jenever op basis van kummelkruiden), of de „huppelolie." (Het Parool, 29/10/1975)
• Toen Amsterdam 700 jaar bestond zocht Van Wees naar een historisch recept; in het Scheepvaartmuseum vond hij verhalen over de jenever, die mee ging op de voc-schepen en die sterk was gekruid tegen de zoutsmaak, die door de kieren in de vaten drong. Taainagel (een priem om mee te breeuwen) was de bijnaam van Tromp, leerde Van Wees en noemde zo zijn Amsterdam 700 jubileumneut, die in het assortiment is gebleven. Volgens hem is er een snel groeiend leger hobbystokers: meer vrije tijd, meer toegang tot en kennis van de fijnmechanische apparatuur en meer trek in zelfgestookte kwaliteit, is zijn verklaring. (NRC Handelsblad, 12/08/1988)
• Het bier van de maand krijgt men bij proeflokaal In de Wildeman, aan de Nieuwezijds Kolk en bij De Admiraal, aan de Herengracht, kan worden gekozen tussen boerenjongens en -meisjes. Bij Bodega Jerez, in de Oude Brugsteeg, een pils met tapas en bij De Drie Fleschjes een taainagel (scheepsjenever) en peperworst. (het Parool, 01/12/1993)
• Want het gaat hier zonder uitzondering om goede, gezellige gelegenheden met een klassiek Amsterdams interieur en navenante consumpties: bier, boerenjongens, likeuren met mooie namen als 'Hemdje, licht op' en 'Roosje zonder doornen', osseworst, stamppot, bitterballen en oude kaas. Van Wees schenkt de echte 'Taainagel. In de vaten jenever die de schepen vroeger meenamen op hun verre tochten, lekte door het hout vaak een beetje zilt water. Door toevoeging van bepaalde bloesems werd de zoute smaak geneutraliseerd. En omdat admiraal Maarten Harpertsz. Tromp, bijgenaamd 'Taainagel' vanwege zijn slechte humeur, graag en veel jenever dronk, werd dit speciale anti-zilte recept naar hem genoemd. (De Telegraaf, 07/10/1994)
• Het eerste gerechtje is dan al gepasseerd: een voorafje van gehakte haring met een glaasje taainagel, een soort kruidenjenever. (Algemeen Dagblad, 11/06/1997)
• (Paul van Riel: Kroegwoordenschat. 1998)