Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 05-05-2023

stoot

betekenis & definitie

1) (1964) (inf.) knappe, sexy vrouw. Tegenwoordig ook gezegd van een knappe jongen. In dezelfde zin als de Engelse slangterm ‘a good lay’. Vgl. brok* en stuk*.

• Die Judith was een lekker ordinair wijf, ‘n echte stoot.... (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. 1964)
• Af en toe kwamen we een paar meisjes tegen. Nou dan werd er natuurlijk gefloten en geroepen. Zo van: 'ha, lekker stuk, of: zo, lekkere stoot van me.' (Het vrije volk, 16/07/1965)
• Wat een stoot. Je moet ook 's gaan kijken. (Rinus Ferdinandusse: Op de barkeeper beschouwd. 1967)
• Toch had je mooie brokken onder die meiden zitten. Kolossale stoten, maar hij durfde ze nog niet aan te kijken. (Heere Heeresma: Geschoren schaamte. 1968)
• Wat een lekkere stoot met haar keiharde borsten en haar nauwe kutje, dat na al die jaren van inspannend werken toch heerlijk sappig was gebleven. (Haring Arie: Tweede Boek. 1969)
• Ik keek haar aan: mijn God, ik bleef ter plaatse dood
Het was een stoot
Kleere, Ivo, ‘k stond te trillen van geluk
Het was een stuk
Het was een stoot
Het was een stuk. (Ivo de Wijs: Stuk/Stoot. 1969)
• Bertha was een grote blonde stoot. (Jan Cremer: Made in USA. 1969)
• Stoot, sexy meisje. (Rouke G. Broersma: Recht voor z’n raap. Jargonboek voor hippe en andere vogels. 1970)
• Ze was het vleesgeworden ideaal van wat gulzige mannen in hun jagerslatijn 'een stoot' noemen of 'een stuk': groot, voluptueus en blond. (Simon Carmiggelt: Twijfelen is toegestaan. 1970)
• Jan Cremer schrijft uit Amerika: Herinner me haar uit de jaren 58-60, den Haag, als een lekkere donkere stoot met enorme kanjers van tieten. (C.B. Vaandrager: De reus van Rotterdam. Stadsgeheimen. 1971)
• Ze stelden zich keurig voor aan de drie stoten en maakten nog een buiging ook. (Haring Arie: Recht voor z’n Raap. 1972)
• ‘Goeie stoot, die meid gister,’ fluisterde hij. ‘Goed gevleist.’ (Rinus Ferdinandusse: De bloedkoralen van de bastaard. 1972)
• Stoot: aantrekkelijke vrouw. (Opoe Herfst. Samengesteld door het reclame adviesbureau Advertising Marketing + Design. 1973)
• (Enno Endt en Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• (Riemer Reinsma: Signalement van nieuwe woorden. 1975)
• En al die aardige en mooie Rotterdamse stoten. (Jan Cremer: Logboek. 1978)
• ... kijk es effe wat een joekels van busten die stoot heeft... (Ben Borgart: Blauwe nachten. 1978)
• Hij was getrouwd met Ans, een gave stoot.... (Simon Carmiggelt: Ik red me wel. 1984)
• Ooit was zijn grote liefde Jesse de negerjongen, een zwarte stoot, volgens de kenners kostbaar als een Arabische hengst. (Willem Bijsterbosch: Van een knecht. 1987)
• Ze loopt voorop. Ik vind het wel een mooie stoot, ik ben benieuwd wat jij ervan vindt. (Kees ’t Hart: De neus van Pinokkio. 1990)
• .... een magere sukkel van 21 met een te grote zwembroek aan op het strand met verderop twee enorme stoten.... (Jos Brink: Made in Holland. Vrolijke verhalen. 1995)
• En wie had niet zijn eigen positie en zijn gemoedsrust willen verdedigen bij het zien van die blonde stoot. (Nelleke Noordervliet: Uit het paradijs. 1997)
• Erachter troonde een gebruinde stoot in een donkerblauw mantelpakje met veel borstwijdte die hem met veel wit van tanden toelachte. (Rinus Ferdinandusse en Tomas Ross: De mannen van de maandagochtend. 2003)
• Houd jij ook nog van mij als ik niet meer die slanke, blonde stoot ben? (Opzij, april 2005)
• Maar de vrouw die hier nu voor de deur stond en naar mijn vader vroeg was een stoot. Een hoger opgeleide stoot, want ze droeg een lederen koffertje bij zich en had een modieus brilletje waarvoor er vast een markt van fetisjisten moest bestaan. (Dimitri Verhulst: De helaasheid der dingen. 2006)
• Hij kwam niet thuis met een stevige stoot van vijfentwintig, terwijl ik wel vind dat dat bij het imago van zo’n heupwiegende rocker hoort. (Youp van ’t Hek: Iedereen is eigenaar van iets. 2007)
• Maar dat kwam misschien doordat ik papa kort daarvoor in de stad had gezien in gezelschap van een blonde stoot met benen tot onder haar oksels. (Jan Simoen: Slecht. 2007)
• Niet te geloven, zomaar zes zusjes erbij! Het moet toch gek gaan wil daar niet een sexy stoot bij zijn waar je van omrolt. (Maarten ’t Hart: Verlovingstijd. 2009)
• Ze was een stoot, intelligent, altijd vrolijk en had veel gevoel voor humor. (Marion Bloem: Meer dan mannelijk. 2011)
• Ik knik naar de blonde stoot en schrijf me in voor de Bormio Bike Challenge. (Thomas Braun: Ga toch fietsen! De metamorfose van een dikke veertiger. 2011)
• In tegenstelling tot die lekkere stoten van de OK komt zij juist tamelijk conventioneel over. (Liza van Sambeek: Bloed, zaad en tranen. 2011)
• In de war. Hoteldebotel. Verliefd. (Lydia Rood: Kus me. Kus me niet. 2011)
• Ik herinner me alleen dat hij een verschrikkelijke blonde stoot bij zich had. (Bert Wagendorp: Ventoux. 2013)
• De Stoot van de Klas (Marlies P.) was niet zomaar een welgevormd meisje, misschien naar maatstaven die buiten onze school golden niet eens bijzonder knap – nee, ze was de absolute, totale Stoot. (Jamal Ouariachi: Een honger. 2015)
• Papa Leeuw had het vaak over mijn moeder. ‘Vroeger was je moeder een stoot. Ze heeft het opgegeven.’ (Alex Boogers: Alleen met de goden. 2015)
• Zie je die vrouw? Echt een stoot. (Mick Johan: Totemdier Arafat. 2017)
• Volgens de wetten der logica had Joost allang met de noorderzon vertrokken moeten zijn, samen met een blonde stoot die alles heeft wat ik niet heb. (Lieneke Dijkzeul: De stille zonde. 2017)
• Hun namen zeiden me niets, ik verstond ze eerlijk gezegd niet eens. Maar de kriebels die de twee proactieve retrostoten me bezorgden, kwamen me bekend voor. (P.F. Thomése: Ik, J. Kessels. 2018)
• Een meisje dat er sexy uitziet, in de ogen van de jongens wel te verstaan, noemen ze een stoot. (René van Rooij: Het korte leven van Heleen. 2018)
• Ze is wat ze een stoot noemen, een echte chick. Tenminste, in de taal van haar omvangrijke aanhang van ruige jongens. (Jeroen Wielaert: Oorlogsvrede. 2019)

2) (1935) (Barg.) een hele hoop; een grote hoeveelheid; veel volk: een fikse stoot.

• Er kwam direkt een stootje gaaies en nog een smeris op een draffie. (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar. 1935)
• En nu krijgen jullie nog een héélen stoot bonnen van mij. (Willem W. Waterman: Wie zei dat je in dezen tijd niet kon lachen? 1944)
• Het kostte ons nog ’n stoot poen ook, maar daar zal wel een kluif voor de Guardia Civil bij geweest zijn. (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. 1964)
• Die heeft een enorme stoot grond geërfd... (Rinus Ferdinandusse: Stukjes in de kraag. 1965)
• Hele stoten money. (Rinus Ferdinandusse: Naakt over de schutting. 1966)
• De hele stoot munitie was waardeloos. (Haring Arie: Een leven aan de Amsterdamse zelfkant. 1968)
• ... een mooie stoot gesmokkelde Italiaanse pistolen. (Paul A. Wilking: De roerige wereld van Pistolen Paul. 1968)
• Er bestaat zo zoetjesaan een hele stoot boeken waarin door volwassen mensen naarstig gezocht wordt naar restjes jeugd.... (Gerrit Komrij: Daar is het gat van de deur. 1974)
• Een flinke stoot poen achter hem! (Bert Hiddema: Twee vliegen in een klap. 1975)
• ... en nog zo'n stoot van die sloppies en steegies... (J.A. Deelder: Bep Van Klaveren. De Dutch Windmill. 1980)
• ... een hele stoot boeken... (Gerrit Komrij: Daar is het gat van de deur. 1974)
• Een bekende Nederlander had me afgetrokken, ‘Dank je!’ geroepen en een hoofdredacteur gaf me een prijs en een stoot centen op de koop toe. (Hans van der Kamp: Nette mensen in een nieuwe tijd. 1993)
• … we hebben verdomme een eigen tap en een hele stoot apparatuur, weetjewel…. (Kees van Beijnum: De oesters van Nam Kee. 2000)
• Nou, vorige week heb jij me nog een flinke stoot wodka toegediend… weet je dat niet meer? (A.F.Th. van der Heijden: Kwaadschiks. 2016)
• Toen kregen we ineens een stoot vuur waar je even bij denkt: teveel om mooi te zijn. (Ronald Nijboer: Tabé Java, tabé Indië. 2017)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)

3) (1906) (Barg.) inbraak, diefstal: 'een stoot maken'.

• Ze hebben een mooie stoot gehad: een goede slag geslagen. (Köster Henke: Boeventaal. 1906)
• Of anders: misschien ligt daar wel 'n zeeman te slapen tegen 't bootwerkershuisje aan, dien ze kunnen benosselen. Er valt op de markt wel 's op de meeluk te peezen... En zoo niet, dan den boer maar weer op, om buiten 'n slagje te slaan: 'n paar kippen, konijn, paardedeken, paardetuig, kaassie, lijn waschgoed; en àls maar doortippelen, ‘dinkelen’, naar ze dat noemen, blauwweg, tot ze een mooie vangst, 'n stoot hebben opgedaan. (M.J. Brusse: Het rosse leven en sterven van de Zandstraat. 1912)
• (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• Alleen stootjes (diefstallen) van een paar duizend gulden, minstens, dekten alle risico en beloonden de moeite van de meid. (Willem van Iependaal: Adam in ongenade. 1938)
• (Henry Roskam: Boeven-jargon. 1948)
• Speelde de doos het droeve liedje, dan was het een sein om af te nokken met de kale meheer, in wiens zakken geen stootje van betekenis was gevonden. (Willem van Iependaal: De commissaris kan me nog meer vertellen. 1951)
• U vond het eigenlijk wel een beetje beneden uw waardigheid om zo’n klein kraakje te zetten? vroeg de president. Ja, ik dacht een lekkere „stoot” te kunnen maken, maar het was een „miskleun”. (Algemeen Dagblad, 17/11/1954)
• Ik weet hoe we 'n stoot kunnen maken. (Haring Arie: Tweede Boek. 1969)
• (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)

4) (1979) (Enschede, jeugd) groep.

• een stoot - een groep, (dus niet lekker meisje). Enschede. (NRC Handelsblad, 10/03/1979, over jeugdtaal)

5) (1974) (Barg.) gevangenisstraf. Syn.: douw*.

• (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)

6) (1936) (inf.) louche praktijk waarmee profijt wordt behaald.

• Er is van alles uitgedacht om den speler een kans te geven op een „groote mep”, om den kleinen speler van 62% cent nog eens zijn droom tot werkelijkheid te maken, één gelukkig oogenblik kan hem immers gezond maken. De bananenkoopman, de trouwe bezoekeren contribuant, heeft toch ook ’n keer zoo’n „reuzestoot” gehad.... Heele heeren. Het zijn heele heeren, de financiers van leze onderneming. (Algemeen handelsblad voor Nederlandsch-Indië, 09/11/1936)