Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 18-03-2023

lekker

betekenis & definitie

1) (19e eeuw) (vaak iron.) onaangenaam, beroerd, gemeen, geslepen, sluw: 'lekkere jongen ben jij.' 'Dat is hier een lekkere boel'.

• Nel had volkomen gelijk natuurlijk. Een lekkere jongen om in een gesticht te kruipen, die vader van ons, in een soort wanhoop over z'n weduwnaarschap! (Theo Thijssen: Het grijze kind. 1927)
• Anders een lekkere jongen, die commissaris Clement, zal hem natuurlijk geducht aan de tand voelen en vragen hoe de zaken er voor stonden. (Maurits Dekker: Brood. 1932)
• Hai zai, dat ie niks met m'n praatjes te maken had en douwde me aiskoud op zai. Lekkere vent is dat! (Piet Bakker: Vrouw aan boord. 1938)
• Het gezicht van Koos betrok. ‘Lekkere jongen ben jij,’ zei hij verbitterd, en liep de school binnen. (S. Carmiggelt: Allemaal onzin. 7e druk. 1957)
• Dat is het enige waar jouw moeder over kan praten! Alsof het aan de andere kant van de wereld zo'n lekkere boel is! (Noud van den Eerenbeemt: De berenkuil. 1968)
• Jij benne 'n lekker dier, jij bent me een mooie. (Jan Pannekeet: Westfries woordenboek. 1984)
• (C.A.J. Hoppenbrouwers: Jongerentaal: de tipparade van de omgangstaal. 1991)
• (Lex Reelick, Cor Swanenberg, drs. Erwin Verzandvoort & Michel Wouters: Bosch woordenboek. 1993)
• Gij zijt ne lekkere, gij! je bent me een mooie! (Herman J. Claeys: Vlaams Dialecten woordenboek. 2001)
• Hij werd omschreven als niet bepaald 'een lekkere jongen'. (Peter R. de Vries: Een crimineel liegt niet altijd. 2009)
• 'Lekkere jongen ben jij. Is het allemaal zo gegaan? (Daniel van den Bos: Weerloos. 2012)

2) (19e eeuw) (inf.) (van een meisje of vrouw) sensueel, aantrekkelijk. Zie ook: lekker beest.

• Nou, maar al ben je Mietje niet, je bent toch eene lekkere meid. Hoe heet je? (Johannes Kneppelhout: Geschriften. Deel I. 1860)
• Vroeger deed je je ogen dicht en je dacht aan een lekker wijf. (Arie B. Hiddema: Dag heer. 1970)
• .... lekkere, blonde meid. (C. B. Vaandrager: De reus van Rotterdam. 1971)
• Ik weet niet waar jullie geweest zijn, maar ik heb een verdomd lekkere meid bij d'r kladden gehad, dat kan ik je wel vertellen!' (Simon Vestdijk: Kind tussen vier vrouwen. 1972)
• En als u op het knopje MM drukt, zoekt dit apparaat zelf het programma met de lekkerste meiden voor u op. (Kees van Kooten en Wim de Bie: Het groot bescheurboek. Een bloemlezing van de tussen 1973 en 1986 verschenen Bescheurkalenders. 1986)
• Hé, lekkere meid van mij. (I. Holtwijk: Engelen van het asfalt. 1995)
• Het bevalt me helemaal niet dat je zo'n lekkere meid helemaal voor jezelf houdt, kapitein. (Simone van der Vlugt: Bloedgeld. 1996)
• Hij zou toch niet al die tijd op zo’n opgepoetste vintage brommerd zijn blijven rondcrossen – een ouwe boerenlul op een buikschuiver? Terwijl alle lekkere meisjes in kekke jekkies en retestrakke jeans met wapperende haren op hun Vespaatjes als gebraden kippetjes door de stad vlogen. (P.F. Thomése: Ik, J. Kessels. 2018)
• Jelle vond Martha een lekkere meid, Martha vond Jelle een echte intellectueel. (Barbara van Beukering: Kruip nooit achter een geranium. 2018)

3) (1947) (inf.) (meestal ontkennend of in vraagvorm) niet goed wijs, gek: 'Jij bent niet lekker'.

• Hoor, zijn buurjongens hebben het er ook juist over. ‘Vóór twaalf uur zijn we er al,’ weet er één heel beslist.
‘Joh, jij bent niet lekker, mijn moeder zegt: je mag blij zijn, als je het voor het donker haalt,’ meent nummer twee. (Wim Broos: Henks kooivakantie. 1947)
• ‘Militairen op de Eilanden,’ beet Jan terug, ‘ben je niet lekker, kerel?’ (Jan Mens: Er wacht een haven. 1950)
• ‘Als we eens wat verder in de beemd gaan kijken.’
‘Je bent niet lekker. Misschien liggen er wel lijken.’ (Chris Schriks: Nondeju! 1986)
• Dus jij betaalt 1000 euro meer omdat die mafkees een klap op jouw kubus heeft gegeven? Ben jij wel helemaal lekker? (Heleen van Royen: De hartsvriendin. 2013)
• Schelte, je bent niet lekker. Een en al goedheid, al is-ie niet volmaakt. (Catalijn Claes: Steenzetters. 2013)
• ‘Ben jij wel helemaal lekker om met een pistool te gaan zitten spelen?’ schreeuw ik terug. (Wanda Bommer: De bijvangst. 2014)
• Wat zegt zij nou voor rare dingen? Is ze wel helemaal lekker? (Yvanka van der Zwaan & Mieke Kosters: Wine-up. Het fantastische rotleven van Caro, Anna & Esmee. 2016)
• Sjezus, Brinkmeester, ben jij niet helemaal lekker of zo? Hoe ver wil je nog over je laten lopen? (Daphne Deckers: Dubbel zes. 2019)
• Wat deed je ’s nachts als vrouw alleen op de hei? Ging je in je eentje de zonsopgang bekijken? Ben je wel helemaal lekker? (Dieuwertje Heuvelings: Auxiety. 2020)

4) (19e eeuw) (euf.) dronken.

• Hij is lekker. Die lekker is, doet zich aan snoeperijen te goed, — de dronkaard doet zich aan sterke dranken te goed, die zijn zijne snoeperijen; derhalve is de dronkaard lekker. (A.E. B. Herroem: Bacchus in spreekwoordentaal, aangetoond in eenige honderden spreekwoorden en spreekwoordelijke gezegden. 1874)

5) (19e eeuw) (Zaanstreek) prettig; aangenaam.

• Lekker, is hier alles, wat men elders smakelijk, prettig, aangenaam noemt. ‘Lekker, hè!’ zegt de eene scholier tot den ander, als de meester onverwachts vacantie geeft. - Ik heb zelfs de ijzers onder nieuwe schaatsen lekker hooren noemen. (Lijst van Zaansche woorden. In: Noord en Zuid. Jaargang 3. 1880)