Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 15-05-2021

soep

betekenis & definitie

1) (1907) (inf.) rommel, bende, mengelmoes, zootje.

• Aan dezen laatsten dan het recht om in groote lijnen de staatkunde aantegeven naar welke richting de koloniën moeten worden bestuurd. Dit recht behoort aan het moederland en het is daar goed, mits dit leere inzien dat het bestieren van koloniën in dezen tijd niet meer op een koopje kan geschieden." Aldus de vooruitstrevende G. K. Welnu, menschen, die hele soep is larie. (Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië, 18/12/1907)
• De heer Westendorp deelt dan nog mede, dat hij van eene firma te Soerabaia Carbolineum Avenarius heeft ontvangen wat een raar soepje was en bij scheikundig onderzoek 38 "/o vuiligheid bleek te bevatten en onbruikbaar te zijn.(Nederlandsch-Indisch Landbouw Syndicaat: Publicaties. Volume 8. 1916)
Waarom is er wèl een telefoonnummer, dat je kunt draaien voor de juiste tijd, het laatste nieuws of het weerbericht — en géén telefoonnummer, dat b.v. antwoordt: „Gooit u het héle soepje maar in de prullenmand, wij kunnen niets te weten komen van de verdeling van het geld en niemand kan van u de moeite eisen naar de brievenbus te wandelen om die ondoorzichtige negotie op gang te helpen houden. (Het Parool, 16/12/1971)
• We zitten echter nog maar in 1939, tegen onze zin onder de wapens geroepen, heel wat jongens al getrouwd en vader en allemaal vervuld van de overtuiging dat we met die hele soep van internationale geschillen overgoten worden.... (Bert Decorte: Knobbelgeschiedenis. 1986)
• Politie en rijkswacht daarbij, kortom een hele soep. (Herman Brusselmans: De geschiedenis van de Vlaamse letterkunde. 1988)

2) (1975) (Vlaanderen, schol.) sous-préfet.

• Een jonge heiden in hun midden was erger dan een rotte appel in een mand fruit en daar zou dus prompt aan verholpen worden, aarzelen stond niet in hun woordenboek, vooral als het de ziel betrof, pater Bekaert S.J., bijgenaamd het soepeke – afkorting van sous-préfet – in die tijd al bij de zeventig, kwam mij alle dagen een uurtje uit de klas halen en nam me mee naar de geheimzinnige kloostergang Clausura, het Slot… (Jef Geeraerts: Gangreen 3. Het teken van de hond. 1975)

3) (19e eeuw) verhaal of betoog met veel woorden, maar weinig inhoud. In deze betekenis reeds opgetekend bij P.A. de Génestet (De dichtwerken. 1846-1861).

• Nu vraag ik je, wat heeft deze hele soep te maken met poëzie?(Jotie 't Hooft: Een pijl in het Niet: een leven in teksten. 1997)