Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 22-09-2021

snol

betekenis & definitie

(1612) (inf.) prostituée, hoer. Van Middelnederlands snollen: ‘snoepen’, en in die zin eigenlijk ‘oude snoeper’. In de jeugdtaal van eind twintigste eeuw is de betekenis verschoven naar ‘meisje dat met iedereen aanpapt; een allemansvriendinnetje; een onbetrouwbaar meisje.’ (zie Hoppenbrouwers, Jongerentaal). Vgl. in dezelfde zin slet*.

• ’t Is een snol. Dat is, ’t Is een hoer. Hoeren en snollen geven malkanderen de hand, of steken in een vel. Snol is verkort van snobbel; en dat stamt van snavel. Hier van is snobbelen voor snavelen, zoenen, om dat daar in de neuzen te zamen gesteken worden. By een snol voegt zich een pol. (Carolus Tuinman: De oorsprong en uitlegging van dagelyks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden, opgeheldert tot grondig verstand der vaderlandsche moedertaal. Deel I. 1726)
• Snol, v. (-len), gemeen -, ontuchtig vrouwspersoon. (I.M. Calisch en N.S. Calisch: Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal. 1864)
• (Alfons de Cock: Spreekwoorden en zegswijzen over vrouwen, de liefde en het huwelijk. 1911)
• Hun liederlijkheid, als ge die zoo noemen wilt, is van gansch anderen aard dan die der snol-len. (het Leven, 23/08/1924)
• Al nam hij vroeger, ijskoud, wat hij krijgen kon, nooit een snol. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 4: Mooie Karel. 1925)
• Jij laat je geld thuis en gaat, onnozele buitenman als je bent, met een snol mee die je haait, uitplundert... (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar. 1935)
• Snol: hoer. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• Als ik het goed overdenk, maakte dat snolletje alleen hogere gevoelens bij mij wakker. (Piet Bakker: Jeugd in de Pijp. 1946)
• Een vent met knuisten, die zich laat weglokken door een snol... (Marianne Philips: Tussen hemel en aarde. 1947)
• ... die moeder van mijn moet een snol van het Ouwekerksplein zijn geweest.... (Piet Bakker: De slag in de Javazee. 1951)
• Nu lag ik hier op de vloer van een wecee bij ‘n rijke stinker thuis met een doodgewone snol... (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. 1964)
• Ik ben twee dagen geleden helemaal op m’n eentje naar Haarlem geweest. Naar een van die cafees met snollen en ik heb me er een prachtig jong stuk uit gezocht. (Jan Cremer: Made in USA. 1969)
• ‘We hebben het verdomme niet over een of andere snol, maar over mijn vrouw!’ snauwde hij me toe. (Leon de Winter: Zoeken naar Eileen W. 1981)
• We vonden het wel een vreemd kader, twee meisjes aan de bar, duidelijk snollen, en een mek-achtig type aan een speelkastje. (Hugo Raes: Het jarenspel. 1981)
• 'Vuile rothoer! Smerige stinksnol!' schreeuwden ze haar woedend na. (Jan Cremer: Wolf. Het autobiografische verhaal uit De Hunnen. 1993)
• Voor één blikje heb ik wel genoeg klein geld, maar ik deel mijn kamer met drie vrienden plus een Wierdens stripteasedanseresje en haar zes strakke Almelose vriendinnen. Echt de beste snollen van de streek! (NRC Handelsblad, 15/12/2001)
• Eerst vindt de fundamentalistische moslim Khalid haar maar een snol, maar later neemt hij haar mee naar Pakistan. (Nieuwe Revu, 12/06/2002)
• Ik zal je een keer meenemen naar de snollen, kunnen ze de schurft van je piemeltje aflebberen, het kriebelt aan je, ajamshjoem, of niet, kleine rat (Khalid Boudou: Het schnitzelparadijs. 2011)
• Een polyamoreuze baardaap met twintig golddiggende snollen in een vakantievilla: ik weet wel wat leukers te verzinnen op mijn welverdiende dinsdagavond. (Jan Heemskerk & Saskia Noort: Jan en Saskia. De naakte waarheid. 2014)