Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 17-04-2021

schoorsteen

betekenis & definitie

(1963) (sch.) vrouwelijk geslachtsorgaan. ‘De schoorsteen vegen’: coïteren.

• Zo kwam ik bij Brigitte aan
Ik zag haar in bikini staan
Ik zei: Goeiemiddag, juffrouw Bardot
Is-ter hier nog iets wat ik vegen mot?
Hup! zei m’n simmetje, daar gaat-ie weer
Door de schoorsteen op en neer! (Dikke Leo: De schoorsteenveger. 1963)
• (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• (Hans Heestermans: Erotisch Woordenboek. 1980)
• Mijn gepieker werd onderbroken door de bel. Het bleek de schoorsteenveger, die zonder veel plichtplegingen een borstel aan een lange stok mijn schoorsteen in joeg. Grinnikend herinnerde ik me een scabreus versje: ‘Toen kwam ik bij een jong boerin/ En vloog meteen haar schoorsteen in/ Haar schoorsteen die was wel wat wijd/ Ik raakte haast mijn bezem kwijt.’ (Sylvia Witteman: We zijn hier niet in China. 2018)
• (Piet van Sterkenburg: Rot zelf lekker op. Over politiek incorrect en ander ongepast taalgebruik. 2019)