Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 25-06-2023

sas

betekenis & definitie

1) (19e eeuw) (Barg.) suiker. 'Leut met sas': koffie, melk en suiker door elkaar gekookt. Zie ook: sassem*.

• Toen ik 12 jaren oud was sjofel geklofd, (slecht gekleed) zonder frederiks (schoenen) noch minje (geld) in de jatten (handen) en even hongerig als een kajem (jood), die bij matze (paaschbrood) zonder gemme (boter) of sas (suiker) zijn feest heeft gehouden, liep ik mijn marretjes (moeders) spieze (huis) uit en geraakte aan het dwalen, en knapte hier en daar eene kleine mazematte op, (en stal hier en daar in het klein), tot ik weldra treifel verschut (op heeterdaad betrapt) en ter opvoeding naar het kleine bajes (het kinderhuis, de gevangenis voor jeugdige veroordeelden te Rotterdam) gezonden werd. (Conrad Jacobus Nicolaüs Nieuwenhuis: Mijn verblijf in de gemeenschappelijke en afgezonderde gevangenis. 1858)
• Sas, 4) In de uitdr. Ieut met sas, als benaming voor zeker mengsel van koffie; ook in het Bargoens wordt suiker sas genoemd (0. Volkst. 3, 197). (G.J. Boekenoogen en K. Woudt: De Zaanse volkstaal. 1821-1971)

2) (19e eeuw) (inf.) borrel (met suiker). Vgl. sassepril*.

• (P.J. Harrebomée: Spreekwoordenboek der nederlandsche taal. 1861)
• (G.J. Boekenoogen: De Zaansche volkstaal. 1897)
• Sas is in de betekenis 'borrel, zoopje' in het laatste decennium van de 19de eeuw door de taalkundige G.J. Boekenoogen gevonden in de Zaanstreek. 'Vroeger vooral van bier gezegd,' schreef Boekenoogen, 'thans ook van jenever.' Hij geeft als voorbeeldzin: 'Ik most nag maar 'en sas nemen.' Deze borrel naam is waarschijnlijk afgeleid van het werkwoord sassen, dat in de Zaanstreek werd gebruikt voor 'zuipen, drinken'. Men legt ook verband met het Bargoense saskenen, dat hetzelfde betekent. Een zuiplap werd in de Zaanstreek een sasser genoemd, een drinker van bier biersasser. De uitdrukking hij is besast voor 'hij is dronken' is al in het midden van de 19de eeuw opgetekend. (Ewoud Sanders: Borrelwoordenboek. 1997)
• Sas: 1. slok; 2. (dialectisch) borrel met suiker. (Paul van Riel: Kroegwoordenschat. 1998)