Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 18-07-2022

Rondom Lelijk

betekenis & definitie

(1701) (Barg.) (van een voorwerp) iets lelijks; echter vnl. van toepassing op personen: miezerig mannetje. 'Rondom Lelijk is ook van de partij?' En een ongedateerd scheepsrijmpje gaat als volgt: "Rondom lelijk is mijn naam / Voor het zeilen onbekwaam, / Maar als een ander begint te reven en te knopen / Begint dit schip het hardst te lopen.”

• Rondom Lelijk. Scheldwoord. Waar hebt gij die random lelijk opgeschommeld? (P. Marin: Nieuw Nederduits en Frans Woordenboek & Nouveau Dictionaire, Hollandois & François. 1701)
• ‘Zij is van rondom leelijk’ bemerkte een jonge dienstknecht schertsend; en die spotnaam bleef haar bij. (De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 15. 1885)
• Die baffiaan... rondom leelijk... die groensoeter... dâ grogfentje!... schoot Karel nijdig uit. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 4: Mooie Karel. 1925)
• (Enno Endt: Een taal van horen zeggen: Bargoens en andere ongeschreven sterke taal. 1969)
• (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• Jullie zijn er nooit als ik het wil, maar altijd als het me niet uitkomt. Meneertje Rondom Lelijk. (Filip Willemsen: De Waanlander. 1991)
• Uit de nalatenschap van mijn lieve ouders is mij een aantal klokken geworden. Waaronder een exemplaar dat ik warempel vergeten was. Een kleine koekoeksklok. Rondom lelijk, zeg maar gerust: niet om aan te zien. Hij koekoekt niet alleen, er staat ook nog een plastic kabouter bovenop die met een hamer op een bel slaat. Erger kan het niet. (Lennaert Nijgh in Haarlems Dagblad, 22/01/2002)