Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 15-03-2021

poten

betekenis & definitie

1) (1974) (Barg.) straatprostitutie bedrijven door homoseksuelen.

• (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• (Hans Heestermans: Erotisch Woordenboek. 1980)
• (Arendo Joustra: Homo-erotisch woordenboek. 1988)

2) (1950+) (jeugd) bij het straatvoetbal het hulpmiddel om de spelers van iedere ploeg te kunnen kiezen. De eerste keus wordt nl. bepaald door het poten: om beurt wordt daartoe door twee jongens een voet in eikaars richting gezet. Wie de laatste volle stap (poot) kan zetten, mag kiezen. Poten is een typisch Rotterdamse term. Zie ook: oppoten*.

• (Rob Siekmann: Voetbalwoordenboek. 1978)
• Hij had de groep uitgedaagd om eens een potje te voetballen tegen elkaar. Twee Zweedse banken dienden als doel en door te 'poten' mochten de aanvoerders de teams samenstellen. (Pieternella Dijkstra, Remco Coppoolse: Kerncompetenties fysiotherapeuten in ontwikkeling. 2011)
• poten • Methode waarmee twee tegenover elkaar staande jongens bepaalden wie als eerste een medespeler mocht kiezen voor een potje voetbal. Om en om mochten ze een voet voor de eigen voet zetten; wie als laatste een hele voet kon zetten, was de winnaar van het poten en mocht als eerste een medespeler kiezen. In sommige regio’s werden er ook andere benamingen voor gebruikt, zoals ‘aftreden’. En het poten of aftreden kon ook wel iets anders verlopen dan hierboven beschreven. Soms werd afgesproken dat je aan het einde – als de voeten van beide poters dicht bij elkaar waren – ook nog een halve voet mocht zetten (dan zette je de voet dwars, zoals je stenen dwars kunt leggen bij een spelletje met dominostenen). Ook was er nog de afspraak ‘bruggetje sluit’. Dan was je winnaar als je met een voet op je eigen tenen kon staan en diezelfde voet (schoen) op de schoen van de ander kon zetten. (Wim Daniëls: Mieters. De taal van de jaren vijftig. 2012)

3) (19e eeuw) (inf.) plaatsen, stoppen, steken.

• (Leonard Lodewijk de Bo: Westvlaamsch idioticon. 1873)
• Pootte het krukje onder me, de emmer tussen mijn knieën, spoog in mijn handen en wreef het spuug uit zoals de boer deed. (Jan Cremer: De Hunnen. 1984)
• Toen het schilderij van mijn kamer afwas, droeg ik mijn bureau naar boven. Ik pootte het in een hoek van mijn driedimensionale doek. (Kees van Kooten: Meer modernismen. 1986)
• Met twee handen pakte hij de slapende klomp vlees vast en pootte het op de grond. (Ineke Holtwijk: Engelen van het asfalt. 1995)

4) (1935) (Barg.) pakken, stelen.

• (Paul Van Hauwermeiren: Bargoens zakwoordenboek. 2011)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)

5) (1937) (Barg. zich verdekt opstellen om iemand te bespieden.

• (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)