Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 07-08-2023

Portugees

betekenis & definitie

1) (17e eeuw) Sefardische jood. Varianten: Pottegies, Portegies. Een Jiddisch spreekwoord luidt: 'Es sitzt e portegies in der luft' (er zit een Portugees in de lucht): het waait hard. Vanwege de kouwe drukte (wind) die Portugezen hadden in de ogen van Hoogduitse joden. Zie ook: Portugese dominee.

• In de boeventaal heette een Jood pakslinger of pichem, terwijl de meervoudsvorm ,,Joden" gebruikt werd in den zin van sjacheren; b.v. : wat heb jelui weer te Joden! 2) Portugeesche Joden werden oudtijds aangeduid als „Poortegysen". (De vrijdagavond; joodsch weekblad jrg 2, 1926)
• Fonseca was ook een jood, maar een ‘Portugees’ zoals dat heette. Er gingen op school nog meer jongens uit de deftige sephardisch joodse families met mooie namen, waar men eigenlijk nog van oude Spaanse adel was en ongelooflijk trots op zijn afkomst. (Marianne Philips: Henri van de overkant. 1936)
• De Hoogduitsen hebben gelijk als ze ons mesjoggene Portegiezen noemen, met zulke mensen als jullie... (J. Presser: De nacht der Girondijnen. 1957)
• (H. Beem: Sje-eriet. Resten van een taal. Woordenboekje van het Nederlanse Jiddisch. 1967-1975. 3e ongewijzigde druk)
• (H. Beem: Jerosche: Jiddische spreekwoorden en zegswijzen uit het Nederlandse taalgebied. 1998)
• (Henk Heikens e.a.: Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands. 2002)
• (Justus van de Kamp & Jacob van der Wijk: Koosjer Nederlands. 2006)

2) (20e eeuw) (verkleinvorm) (Leiden) soort gebakje.

• Portugeesje, zeker gebakje van amandeldeeg. (Dick Wortel: Taal in stad en land. Leids. 2002)