Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 04-03-2021

poelepetaat

betekenis & definitie

(19e eeuw) (scheldw.) dikke vrouw.

• 't Is wat 'n smakelijke poelepetaat; misschien krijgt ie nog idee in je; zoo'n dikke weduwvrouw zonder kindere zou 'm nog wel lijke. (Justus van Maurik: Papieren kinderen. 1888)
• poelepetaat (volgens Van Dale een parelhoen, maar mij is ook verzekerd dat het uitstekend dienst kan doen voor een dik, zeurderig vrouwspersoon, trouwens, zo langzamerhand vraag je je wel af welK woord NIET dienst kan doen voor dikke vrouwspersonen, die stakkerds hebben het toch wel hard te verduren). (De Volkskrant, 14/09/1970)
• Want zij had het miezerige schepsel, die vervelende poelepetaat nooit uit kunnen staan en het was wederkerig geweest, geloof dat maar! Een heerlijke tijd hadden zij toen gehad op het appartement. (Josine Reuling & Myriam Everard: Terug naar het eiland. 1985)