Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 16-08-2023

ongein

betekenis & definitie

1) (1906) (inf.) gezegd van iets dat vervelend, niet leuk is; misplaatste grap. Het tegengestelde van gein*. De Telegraaf plaatste ooit de kop: ,s Lands wijs, 's Lands ongein".

• “Gebruik je verstand, je verstand, Eli”, sprak zij hem na: “wat ken je mazzel weze mee te doen met de òngijn van ’n schtaking?.." (Herman Heijermans: Diamantstad. Tweede druk. 1906)
• We hoeven er niet langer over te praten, heel dat opgeschroefd gedaas is dood-simpel: vangodverlaten ongijn. (de Groene Amsterdammer, 26/06/1926)
• De gruwelkamer met Jack de Ripper en Frans Rosier is een stuk ongijn. (Meyer Sluyser: Er groeit gras in de Weesperstraat. 1962)
• Als er had gestaan: op het menu stond vis, was alle twijfel opgelost, maar nu blijft het mogelijk, dat er op de menukaart een vis getekend was, of dat er wel vis op stond, maar dat die niet uitgekozen is. Voorzover het een grapje moet heten, is het niet een van de subtielste, en behoort het eerder tot de kategorie van de ongein. (Merlyn. Jaargang 4. 1966)
• Om de zoveel tijd, er zal ongetwijfeld een door mij niet opgemerkt ritme in gezeten hebben want Simon was zeer systematisch, stuurde hij een kaart ‘Aan de poes van Renate Rubinstein’ met allerlei flauwe aanmaningen waarover ik nooit iets zei omdat ik het ongein vond. (Renate Rubinstein: Mijn beter ik. 1991)
• (Jan Berns m.m.v. Jolanda van den Braak: Taal in stad en land. Amsterdams. 2002)
• ‘Hou je fatsoen!’ zegt de man met de rijlaarzen tegen de kok. ‘Die ongein bewaar je maar voor je eigen soort.’ (Guus Bauer: Het geheim van Treurwegen. 2013)
• Die ongein heeft nu lang genoeg geduurd. (L.H. Wiener: De verhalen. 2015)
• De directeur schrok zich wezenloos bij het zien van deze dynamietstaven en zei: “Wat is dit voor ongein?” (Cees de Vries: Het echte verhaal van een Hoofd Beveiliger. 2017)

2) (1912) (scheldw.) (meestal voorafgegaan door stuk) vervelend persoon.

• Men kan b.v. zeggen: een cliënt zonder geld is een ongijn, of een vrouw zonder corset is een ongijn, of... enfin u begrijpt 't nu wel. (de Groene Amsterdammer, 01/12/1912)
• Met je geleerde kop ben jij een reuzen-stuk ongijn —, om je zusters verjaardag te verschteeren —, en je rijkeluisvrindjes d'r hielen te likken. (Carry van Bruggen: Het joodje. 1914)
• Je blijft toch eeuwig een ongijn, schold Emilio. (het Volk, 24/08/1915)
• .... zoodat die anderen hem een ‘ongijn’ vonden, slechts in 't midden latend of hij een ‘gammer’ was dan wel een ‘verschwartste nar. (Carry van Bruggen: Het Joodje. 1919. Tweede druk)
• ,,’n Churgijn is ’n ongijn!” zei jonge Joop van de notenkar, die geestig wou zijn, terwijl hij met zijn zwart-gerande nagels door zijn koopwaar rondrobbelde. (Sani van Bussum: Een bewogen vrijdag op de Breestraat. 1930)