Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 13-01-2021

nicht

betekenis & definitie

(1730) (inf.) homoseksueel. Zinspelend op het vrouwelijk karakter? Iemand kan ook een ‘nicht als een huis (of: een kathedraal; een paard)’ zijn: op en top een homo. Albert Mol (‘Zo’ zijn. 1984) meent dat ‘valse *nicht’ in de plaats is gekomen van oudere begrippen zoals ‘valse zuster’ en ‘valse vrucht’. De laatste term zou volgens hem zijn oorsprong vinden in het feit dat wanneer men er achter kwam dat een jongen of meisje anders was dan de anderen de reactie van de moeder was dat ze het er moeilijk mee zou hebben maar dat de betrokkene altijd haar kind zou blijven. Het woord is echter veel ouder dan we geneigd zijn te denken. Sodomieten gebruikten aan het begin van de achttiende eeuw ‘nigt’ reeds als codewoord. Tijdens de processen van 1730-1731 raakte het Hof van Friesland geïntrigeerd door het gebruik in homoseksuele kringen van namen zoals ‘nigt; slappe Lijsbet; nigt Petronella; Johanna nigt enz.’ Volgens de Friese raadsheren ging het om personen die ‘met malcanderen de bekende vuijligheden kwamen bedrijven.’ Een populaire uitdrukking is: ‘hij komt uit Nigtevecht’, wanneer men bedoeld dat iemand homoseksueel is. Met ‘nigten’ werden vroeger ook jonge vrouwen of meisjes van plezier mee aangeduid (zie WNT). In de 18e eeuw werd ook 'tante' voor een verwijfde homoseksueel gebruikt. Voor homoseksuelen bestaan er meer dan 200 benamingen. De meeste daarvan zijn scheldwoorden, maar sommigen zoals flikker* en mietje* zijn geuzentermen geworden.

• Daar komt die klootzak. Stuur die nicht naar huis, alsjeblieft zeg. Ik wil geen lieve jongens, ik wil geen klootzakken, zeg Albert! (Rudolf Geel: De weerspannige naaktschrijver. 1965)
• En jammer genoeg krijgt een lelijke nicht
Haast altijd een vrind met een lelijk gezicht. (Jasperina de Jong: Lelijk en mooi. Uit Lureleiprogramma ‘Relderelderel’. 1966)
• Noch de kolonel, noch de manschappen begrepen dat Rike een nicht was. (Jaap Harten: De getatoeëerde Lorelei. 1968)
• Terecht wijst Rijkeboer erop, dat het wat vreemd is, dat een algemeen aanvaard woord als „nicht" in de betekenis van „homo" nog niet in de Van Dale van 1960 staat, evenmin als „van de club zijn". (De Volkskrant, 27/10/1969)
• We zagen iets afschuwelijks in de bar; er was een nicht binnengekomen, een blanke allesweter met een Hawaïshirt aan en hij vroeg de grote drummer of hij mee mocht spelen. (Jack Kerouac: Op weg. Vertaling John Vandenbergh. 1970)
• Nicht, homofiel. (Rouke G. Broersma: Recht voor z’n raap. Jargonboek voor hippe en andere vogels. 1970)
• Geen nichten in m’n harem. (Hans Plomp: Brigadier Snuf rookt stuff. 1972)
• Dan komt de schrijver een 'oude dikke nicht' tegen... (Gerrit Komrij: Daar is het gat van de deur. 1974)
• (Enno Endt en Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• Geen wonder dat dezelfde dertigers minachtend over nichtenrock en dansmuziek praten. (Bert Hiddema: Twee vliegen in één klap. 1975)
• Ik bekeek natuurlijk terdege de heren, en vooral de jongeheren in de bezetting van het stuk, maar van mijn gading was er niets bij. Het was alles van het type ekstraverte nicht, zoals ik het op Jane haar kamer reeds had ontmoet: niet onbekwaam op de planken, maar voor mij in bed waardeloos. Een echte leuke jongen, flikker of niet, was er niet bij. (Gerard Reve: Oud en eenzaam. 1978)
• Het waren de meer gesettelde nichten, die daar toen nog bij elkaar kwamen. (A.F. Th. Van der Heijden: Een gondel in de Herengracht en andere verhalen. 1978)
• Hoewel, ze heeft een roze broek aan, dus ó f ‘t is een discogriet, zo’n stom sexobjekt. (Dimitri Frenkel Frank: De kleinste hond ter wereld. 1980)
• Hij leek sprekend op haar, zoals alle 'nichten' op hun moeder lijken... (Annemarie Oster: Een vrouw van de wereld. 1981)
• Jaren en nog eens jaren en dan nog eens vele jaren geleden, werd er eens een feestavond belegd door twee Haagse nichten ‘op stand’. (Albert Mol: Zo zijn. 1984)
• De nicht spelen lag mij niet. (Johnny van Doorn: Gevecht tegen het zuur. 1984)
• Ik probeer de kracht op te brengen om geen ‘bittere nicht’ te worden, zegt hij ernstig. (Haagse Post, 06/12/1986)
• Quentin Crisp is het schoolvoorbeeld van wat in goed Nederlands een nicht als een kathedraal heet. (Haagse Post, 06/12/1986)
• Verder kennen we bijna niemand. Ja, George hier op de gang, maar die is mooi en geen nicht. (Boudewijn Büch: Links. 1986)
• De sentimentaliteit van nichten kende geen grenzen. (Michael Eenhoorn: Bulgaar in Wassenaar. 1990)
• Die vrijdag om drie uur kon ik komen. Een nicht als een huis, compleet met oversized bobtail... (Gregor Frenkel Frank: Patsers en prolurken. 1991)
• Freddie die stomme nicht had Robbie en daarmee zichzelf verlinkt. (Corine Kisling: Tangen. 1993)
• Als je een doodenkele keer een mooie man op een cover ziet, weet je dat het een blad voor nichten is. Ook mannen dus. Maar toch weer anders. Nichten leggen sQueeze op de koffietafel. (De Groene Amsterdammer, 29/07/1998)
• Ik zag toen een zeer doordeweekse Jim, die op alle jongens van Nederland leek en ik zag een homo met een bril. Ik dacht: die meisjes zien toch wel dat die bril een nicht is? (Youp van 't Hek in NRC Handelsblad, 03/01/2004)
• ‘Ik ben een nicht,’ zeg ik. ‘Is dat jullie niet opgevallen bij het vlooien van mijn levensloop?’ (Tom Lanoye: Het derde huwelijk. 2006)
• In de processen in de Republiek, Frankrijk en Engeland bleek al gauw dat de netwerken van mannelijke sodomieten niet alleen hun eigen ontmoetingsplaatsen hadden, maar ook bepaalde codes, kledingstijlen en gebruiken deelden. Sommige Nederlandse sodomieten spraken elkaar aan met vrouwennamen en noemden elkaar “nichten”. (Wannes Dupont e.a.: Verzwegen verlangen. Een geschiedenis van homoseksualiteit in België. 2017)