(19e eeuw) (inf.) de koeien gaan melken.
• 't Gerucht verspreidde zich nog onder den sluijer des nachts door; het verwekte eene algemeene verwondering; en den volgenden morgen , reeds bij den eersten dageraad, vóór men, — gelijk de boeren zeggen, — „naar melkes” ging, werd er nog menig woord over gewisseld. (Nederland: proza en poëzie van Nederlandse auteurs. 1853)
• Dan motten ze me maar bij de koeijen in de pit stoppen; “en dood bedaard ging zij, zeker omdat dit gesprek haar verveelde, wat vlugger dan anders “naar melkes” toe. (De tijdspiegel. 1854)
• Dat is mevrouw van Leelijkendam = „zij is leelijk"; hij vaart op Capo de Grijp voor „hij grijpt en rooft wat hij kan"; naar Melkes gaan voor „de koeien gaan melken". (P. J. van Malssen: Het leven der taal, inzonderheid dat van het Nederlendach. 1900)
