Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 04-01-2021

mus

betekenis & definitie

(17e eeuw) (Vlaanderen, vnl. Limburg, sch.) mannelijk geslachtsdeel. Vgl. vogel*.

• (Hans Heestermans: Erotisch Woordenboek. 1980)
• (H. Mullebrouck: Vlaamse volkstaal. 1984)
• (Tony R. De Bruyne: Soldatentaal 1914-1918. 1994)
• (Herman J. Claeys: Vlaams Dialecten woordenboek. 2001)
• Veel Limburgse woorden voor ‘penis’ zijn metaforen, gebaseerd op een overeenkomst in de vorm: knuppel, lat, staart, fluit, frietje, trompet, geweer... Sommige varianten verwijzen naar het gebruik van de penis: pisser, plasser, zeiker, dikmaker (je kunt er een vrouw mee zwanger maken). Andere varianten verwijzen naar het grotere geheel waar het een onderdeel van is: mannetje, jongeheer, kerel, heer. Soms volstaat een persoonsnaam: jan, jantje, charel, willem. De vergelijking met een vogel is ook een mogelijkheid. In de Middeleeuwen werd de penis graag vergeleken met een nachtegaal, in Limburg is de piemel in sommige dorpen een mus, vogel, koekoek of papegaai. Weer andere varianten kiezen juist voor maximale vaagheid: ding, dingetje. (NRC Handelsblad, 20/01/2017)