Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 27-12-2020

moes

betekenis & definitie

(18e eeuw) (Vlaanderen, vnl. Veurne en Sint-Niklaas, Barg.) geld. Zie ook: moos*.

• Moes (alleen in het enkelvoud). Ontleend aan het algemeen Bargoens. Volgens Or H. W. Keim staat het vermeld in het eerste uitgebreid vocabularium der Berlijnse dieventaal, verschenen in 1647. Samen met andere oude Bargoense woorden uit de Duitse landloperstaal is het woord “Moos” in de Duitse volkstaal en de studententaal gedrongen. Ook in onze volkstaal heeft het woord “Moes” ingang gekregen. In het Zeels Bargoens, alsook in het Bargoens van St.-Niklaas onderscheidde men vroeger nog de blank moes: zilvergeld en de foksel moes: goudgeld. (Oostvlaamsche Zanten. Mededelingen van de bond der Oostvlaamse folkloristen, september-december 1950)
• (Paul Van Hauwermeiren: Bargoens zakwoordenboek. 2011)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)