Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 17-05-2023

middelen

betekenis & definitie

1) (2000) (sp. euf.) doping. Wat voorafgaat (verdovende) wordt hier verzwegen. Ook voor: drugs.

• Een wielrenner gaat er vanuit dat, als hij niet betrapt is op het gebruik van middelen, hij ook niets verbodens heeft gedaan. (Nieuwe Revu, 05/01/2000)
• Na een korte wandeling komen wij aan bij ons hotel. Cabo en ik verfrissen ons en we besluiten ook maar wat ‘middelen’ mee te nemen. (Yoeri Kievits: Rotterdam Hooligan. Leven met en sterven voor Feyenoord. 2012)

2) (1987) (ambt.) geld in overheidsjargon. Middelen vloeien, ruimte (een nog onschuldiger eufemisme) wordt besteed.

• In Den Haag wordt er voornamelijk gevochten om geld. Dat woord wordt dan ook zoveel mogelijk vermeden. Het gaat om „middelen", of, nog onschuldiger, om „ruimte". Geld wordt in Den Haag ook zelden uitgegeven of betaald. Middelen „vloeien", ruimte wordt „besteed". (NRC Handelsblad, 10/10/1987)
• Het debat moet gaan over wat we van het leger verwachten, waarvoor we het nodig hebben en waarvoor we het willen gebruiken. Daarna kan worden gesproken over de middelen. (De Standaard, 08/09/1999)
• Geysels honoreerde ten slotte de vraag van de verzorgingssector voor meer middelen. (De Morgen, 24/01/2000)

3) (20e eeuw) (euf.) voorbehoedmiddelen.

• Middelen: eufemistisch voor: voorbehoedmiddelen. (Anoniem: De arbeidsenquête van 1887. Deel 1: Amsterdam. 1981)