Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 04-03-2024

lijk

betekenis & definitie

1) (1934) (Ned. pol.) belediging, onwelvoeglijke taal of krachtterm die niet wordt opgenomen in het verslag van de kamervergadering, maar apart wordt geklasseerd. Voor de tweede wereldoorlog moest 'grappenmaker' bijvoorbeeld vervangen worden door 'geestige man'. Een modern politiek lijk is 'verdomme'. Kijk ook onder lijkenlijstje*.

• Een heel oud lijk stamt uit 1917: de Kamer verweet de minister 'Kamerredevoeringen als pleepapier te gebruiken'. Dat werd: 'de Kamer verwijt de minister dat hij redevoeringen uit de Kamer in de prullenbak stopt.' (Nieuwe Revu, 13/06/1993)
• Natuurlijk grijpt de voorzitter regelmatig in als een van de sprekers grof wordt. Maar dat is normaal, geen persoonlijk feit. De gewraakte tekst wordt niet in de notulen ('Handelingen') opgenomen en gaat in de wandelgangen 'een lijk' heten. (Elsevier, 20/09/1997)

2) (1906) (Barg.) minachtende benaming voor een oudere prostituée. Bij Moormann: versleten vrouw. Vgl. klabbes* en opgewarmd* lijk. In het Engelse prostitutiejargon: ‘aunt’ of ‘cow’.

• Lijk: versleten vrouw. (Köster Henke: De Boeventaal. 1906)
• “Zo,” zegt dat ouwe lijk, “dat denkt u maar, dat meisje is hier in huis en ik heb de verantwoordelijkheid.” (Marianne Philips: Henri van de overkant. 1936)
• In de overtuiging, dat hij ‘dat ouwe lijk’ nu toch eens even zal laten springen, noemt Kees quasi-terloops de naam, leunt achterover en wacht met stralende ogen op de uitwerking... (A. Roothaert: Doctor Vlimmen. 1937. 3de druk)
• Lijk, lijkstatie: oude, versleten vrouw. E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• Lijk, versleten vrouw. (Henry Roskam: Boevenjargon. 1948)
• Ik had de kamerhuur al aan dat ouwe lijk betaald... (Haring Arie: Tweede Boek. 1969)
• Toen we koffie zaten te drinken, vanavond, zei iemand (....) laten we dat ouwe lijk er eens tussennemen. Ach, toch niks bijzonders.... Gewoon een geintje. (Heere Heeresma: Gajes. 1983)
• De vrouwen zijn kletskousen en ziekelijke roddeltantes, vooral die gifmengster, dat ouwe lijk van Sprakel. (Jan Cremer: De Hunnen. 1983)
• Hij neukte een stelletje ouwe wijven, allemaal NSB-weduwen... En als ie iets jongers kon krijgen zou ie het ook niet laten... Connecties! Die ouwe lijken. (Marjan Berk: De zelfvergrootster. 1986)
• Dien, die eerst Dieneke werd en daarna Dientje, heette, toen ze zijn verliefdheid allerminst aanmoedigde, al spoedig ‘dat oude lijk’. (Maarten ’t Hart: Het uur tussen hond en wolf. 1987)
• Dat ouwe lijk met één tand, dat nog met me had willen trouwen, dat kreng zag ik ook niet meer. (Joop Waasdorp: De verhalen. 1989)
• ... die mafketel van een Herman is een voosbinkie van dat ouwe lijk. (Haring Arie: De Sarkast. 1989)
• De vrouwen zijn kletskousen en ziekelijke roddeltantes, vooral die gifmengster, dat ouwe lijk van Sprakel. (Jan Cremer: Wolf. Het autobiografische verhaal uit De Hunnen. 1993)
• Ik zeg het u, Flor, hij heeft schrik van de wijven. Kijk, nu staat hij te dansen met dat oud lijk van de brouwer. (Herman Brusselmans: Het einde van mensen in 1967. 1999)
• Als ik postbode was geweest, had ik deze juffrouw echt niet in huis gehad. Nee, dat besef stoort me niet. Ik wil gewoon niet met zo’n oud lijk van 56 rondlopen en ik moet er al helemaal niet aan denken het met zo’n oude doos te doen. (Nieuwe Revu, 09/03/2005)
• Goor wijf, stronthoer, oud lijk, omhooggevallen vals kreng, ik durf te wedden dat zelfs je haren niet echt zijn. (Mensje van Keulen: Alle dagen laat. Dagboek 1976. 2006)
• Man, moet ik gaan betalen voor zo”n oud lijk dat niet uitkijkt op de fets. (Vrank Post: Kapot. 2009)
• Giel hield een betoog dat al die ouwe lijken van boven de vijftig van het podium af moeten gaan om plaats te maken voor strakke jongelingen. (Joep van Deudekom: Vind ik leuk. 2011)
• Toen ik de medewerker vroeg of dit de normale kwaliteit van de service bij zijn winkel was noemde hij mij een ‘oud lijk’ en stormde de trap af.”’ (Michiel Eijsbouts: Dat zei mijn vrouw vannacht ook al. 2011)
• Nog een paar minuten en dan was het wat hem betreft een kwestie van dat ouwe lijk zo snel mogelijk in de auto harken en hoe efficiënter, hoe… (Myrthe van der Meer: Kalf. 2013)
• Die ouwe lijken van hiernaast, ze hebben de inbraak ontdekt, die vent is al druk met zijn mobieltje in de weer en zeker niet om een sms naar een bekende te sturen. (Co Pee: Afhaalchinees. 2016)

3) (19e eeuw) (meestal meerv.) (stud.) lege fles bier. Het WNT citeert 'Herinneringen uit het leven van een Adelborst 2e Klasse'. (1849). Een 'lijkenkist' is een krat bier gevuld met lege flessen. Vgl. Eng. slang: dead soldier (marine).

• Toen de flesschen op waren werden er op kosten van de kas nog een paar andere ontboden en de lijken verachtelijk in de Mare geworpen, voorbij de neuzen der voorbijgangers; en dan hoorde men: - Minsch, - of: Heirejei, is dat schrikken! (Johannes Kneppelhout: Studentenschetsen (eds. A. Kets, M. Lenders en O. Praamstra). 2002)

4) (17e eeuw) (zeem.) zie eerste citaat. Het WNT citeert o.a. “Oost-Indische ende West-Indische Voyagien” (1602): “Onse Fock waeyde uyt de Lijck van onder tot boven.”

• ’t Liek = het lijk, het touw in de rand van ’t zeil vastgemaakt, ’t Zaait is bie storm oet de liekn sloagn. (K. ter Laan: Nieuw Groninger Woordenboek 1924-1929)
• Nu, na eenige dagen weten de jongens wat een stag, een want, een schoot, een lijk is. Nu weten zij reeds, wat een sloep is, die de melkmeid maakt, of door de wind moet gaan, ja zij voelen zich, bij goed, maar rustig zeilweer reeds volleerde zeerobben, die met veel kennis van zaken turen naar de betonning, die in de vaarwateren van de zeestroomen tusschen Texel, de uiterton, Den Oever, de Mok, en Kornwerderzand zoo belangrijk zijn. (De Sumatra post, 18/08/1939)
• Lik, lijk 2., hier benaming van een zeker touwwerk, aangebracht in de randen, of zo men wil, in de zomen van een scheepszeil. Het is opmerkelijk dat de Scheveningse zn. lêk (zie - ) en lik beide leiden naar het Nederlandse zn. 'lijk', met dien verstande dat het in de voornoemde gevallen een verschillend subject betreft. (Piet Spaans: De spreektaal van de Scheveningse kustbewoners. 2004)