Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 18-02-2023

lamme goedzak

betekenis & definitie

(19e eeuw) (spot.) iemand die met zich laat sollen; sul. Naar de metgezel van Tijl Uilenspiegel. Vgl. Joris* Goedbloed.

• Van dien drinkebroer is Lamme Goedzak familie. (de Groene Amsterdammer, 10/12/1899)
Lammen Goedzak, snul, goede bloed. (A.) 't Is zoo 'ne Lammen Goedzak. (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. 1900)
• En als de wereld zulk een wemelende warzooi was en de menschen stikkend in schaduwend zelfbedrog en ronddolend in verdeelden drang, waarom bemoeide hij zich dan met alderlei ondeugdzame gevallen die hem niets dan kommernis brachten en die hem moesten doen veinzen óf zijn eigen gewetensdaden doen omzwendelen tot vage theorieën, om toch vooral niet voor Lamme Goedzak uitgeschimpt te worden? (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 3: Manus Peet. 1922)
• Dien ellendigen, willozen vleeschzak Lamme Goedzak. (West-Vlaming, 12/12/1931)
• We hebben te weinig geduld om alle klappen zonder protest te inkasseren. Goed voor toen, goed voor enkele zonderlingen, van graaf Leo Tolstoi tot Lammetje Goedzak op het Begijnhof. (Trouw, 20/06/1964)
• Een echte lamme goedzak. Goedzak? Zeg maar gerust piet lul! (Jan Mens: De kleine waarheid (1967)