Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 22-04-2020

bloed

betekenis & definitie

(1956) (als voorvoegsel ter versterking) in hoge mate; erg. Vooral populair onder jongeren. Zie ook bloedgang*.

• Ge zijt zo bloedjong…. (A.M. de Jong: Het geslacht Verhaegen. 1956)
• Het is bloed-gevaarlijk werk. (Meyer Sluyser: Door storm en duisternis: avonturen van Dirk Poldervaert. 1962)
• Het was een prachtig wijf, bloedgeil zo te zien. (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. Eerste Boek, 1964)
• Ik zie jou nu al tien dagen achter mekaar hier een bloedmooi wijf versieren. (Rinus Ferdinandusse: Zij droeg die nacht een paars corset. 1967)
• Ik word altijd bloedloenig als die geitelullen altijd lopen te blèren dat hun club gewonnen heeft, nog voordat er een bal is aangeraakt. (Haring Arie: Tweede Boek, 1969)
• ... juist die opvallende typen zijn bloedlink! (Bouke B. Jagt: De muskietenoorlog, 1976)
• Twaalf bloedeerlijke en heel oprechte liefdesliedjes. (Oor, 10/03/1984)
• Twee slecht verkrijgbare, maar wel bloedmooie singles. (Vinyl, april 1986)
• Ik was echt bloedfanatiek om iets met die erotiek op televisie te doen. (Adelheid Roosen, in: Opzij, oktober 1987)
• Voorlopig is Eddy in bloedvorm. (Bert Hiddema: Dubbele mandekking, 1988)
• Ik was een bloedfan van Brood. (Oor, 19/11/1988)
• Bloedjegaaf, hè. (Gerdy Van Der Stap: Nestspel. 1994)
• Veertien jaar oud, en nu al bloedjefanatiek... (Clifford C. Cremer: Bomberjack. 2000)
• Ja zo dadelijk kopen wij eerste klas tickets voor de ICE, ben er ooit mee naar München geweest. Bloedsnel. (Co Pee: Afhaalchinees. 2016)