Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 18-02-2023

Kuip

betekenis & definitie

1) (na 1937) bijnaam van het Feyenoordstadion te Rotterdam (ontworpen door architect Leendert van der Vlugt), geopend in 1937. Zie ook: Kasteel*.

• In lange tijd is er niet zoveel beroering geweest in het stadion van Feyenoord als deze Zondagmiddag. De kuip trilde, zo luid werd 'er geschreeuwd, gefloten en geloeid. Het leek wel, alsof de Rotterdammers toch nog kampioen konden worden, want ze speelden uitermate fanatiek en de aanhang was kinderlijk opgetogen, wanneer Wille weer eens werd gepasseerd. (Het vrije volk, 24/01/1949)
Willem II pakt de koffers zondag in om naar Feyenoord te trekken. Aangezien de Rotterdammers de laatste weken „van slag af zijn”, zou het ons niet verbazen, als de Tilburgse ploeg juist in de kuip van Van Krimpen een zege zou behalen. (Nieuwsblad van het Zuiden, 18/01/1957)
• Kuip: stadion. (Piet Grijs: Blijf met je fikken van de luizepoten af. 1972)
• (Jan Oudenaarden: De terugkeer van Opoe Herfst. 1986)
• David Bowie eind mei in de Kuip. (NRC Handelsblad, 20/03/1987)
• Wordt het niet eens tijd dat al die meer dan honderdduizend concertbezoekers die nu de gang naar De Kuip maken, eens ruiterlijk toegeven dat ze als muziekminnaars hebben afgehaakt? (HP/ De Tijd, 02/09/1994)
• Bij de in 1974 in de ‘Kuip’ gespeelde wedstrijd Feyenoord-Tottenham Hotspur ligt voor Rotterdam zo ongeveer het beginpunt van wat voetbalvandalisme is gaan heten. (J.A. Blauw: Dossier Blauw. Memoires van een oud-hoofdcommissaris van politie. 2004)
Debuteren tegen Feyenoord, in De Kuip nog wel, het is de droom van iedere voetballer. (Henk Evenblij: Gekke Henkie. Van Telstar tot De Telegraaf. 2014)

2) (19e eeuw) (Vlaanderen, sch.) preekstoel. Syn.: houten broek.

• Kuip, Schertsend voor Predikstoel. De pastoor stond in zijn kuip. (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. 1900)
• (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1974)