(1860) (Barg.) bekennen (bij de politie); doorslaan (tijdens een verhoor). Vgl. Engels slang 'to cough' en Duits slang 'kotzen' (ontleend aan het Rotwelsch).
• Je moet voor de goochemerd kotsen: voor de rechter van instructie moeten opbiechten. (Köster Henke: De Boeventaal. 1906)
• Noppes kotse haur aume... aârs krijg je landing. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 3: Manus Peet. 1922)
• Hein, ook geboeid, huilde en snikte alleen. Frans walgde van dit gore gebroed. Die manke donder had dadelijk doorgeslagen.
Ik kots toch nie!... riep hij den commissaris toe. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 4: Mooie Karel. 1925)
• Op het moment van aanhouding toch en daarna op het politiebureau in de „hokken” probeeren de pernoozemannen (mannen van het vak) elkander altijd, nog vlug het'een of ander toe te roepen om een afspraak te maken vóór het verhoor, om zoodoende kotsen (verpraten of op biechten) te voorkomen. (Rotterdamsch Nieuwsblad, 06/05/1925)
• Als de knaap, die nu geknipt is, kotsen wil, kan alles in een paar uur in orde zijn. (Maurits Dekker: Amsterdam. 1931)
• Geen meid die kotste as ze bij de oue most komme.... (B. Stroman: Stad. 1932)
• Als Dikkie Bigmans werkelijk gaat „kotsen", zooals dat in het vriendelijk politie-jargon heet, dan kan In, heel wat groote hanzen aan den galg helpen. (De tribune, 23/05/1933)
• Heeft Snoek gekotst tegen jou.... ? En tegen andere? (Willem van Iependaal: Lord Zeepsop. 1937)
• (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• Zegt die kerel ineens: 'Pas op, als ik voor de bijl ga, dan ga ik kotsen. Dan sleep ik ook een paar smerissen mee.' (Cees Koring: Bureau Warmoesstraat. 2000)
• (Jan Berns m.m.v. Jolanda van den Braak: Taal in stad en land. Amsterdams. 2002)
• Daar verhoorde ik een arrestant die werd verdacht van diefstal van een paar sloffen sigaretten. Zegt die kerel ineens: “Pas op, als ik voor de bijl ga, dan ga ik kotsen. (Cees Koring: Bureau Warmoesstraat ‘De levende legende’. 2018)
• (Crimineel ABC in Elsevier, 24/04/2021)
