kotsen
(1860) (Barg.) bekennen (bij de politie); doorslaan (tijdens een verhoor). Vgl. Engels slang 'to cough' en Duits slang 'kotzen' (ontleend aan het Rotwelsch). • Je moet voor de goochemerd kotsen: voor de rechter van instructie moeten opbiechten. (Köster Henke: De Boeventaal. 1906) • Noppes kotse haur aume... aârs krijg je landi...