Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 12-06-2023

kliemen en klagen

betekenis & definitie

(18e eeuw) zeuren en klagen. Letterlijk: lijmen. Vandaar ook: lijmerig spreken, zaniken. Deels een Fries-Hollandse vorm van kleemen, deels een dialectvorm van klijmen.

• ' t is daar alle dagen kliemen en klagen. (De Navorscher. 1879)
• Zóó doen ze nu alle dagen, meneer van M. ..., kliemen en klagen, bittere nood! En zoodra zij er maar niet aan denken worden alle kwalen beter: ... er is een boel verbeelding bij ook. (Justus van Maurik: Indrukken van een Tòtòk'. 1897)
• kliemen, in de verbinding: kliemen en klagen. Ze zit altoos maor te klieme en te klaoge (geh. 1907). (A. Beets: Utrechtse volkswoorden en volksgezegden. 1927)
• Haar schoonzuster Fietje was een echte zeur, altijd aan het kliemen en klagen over haar kwalen. (Jan Mens: De kleine waarheid. 1967)
• (G.J. Boekenoogen en K. Woudt: De Zaanse volkstaal. 1821-1971)
• Klieme, w.w. Klagen, zeuren. Vgl. fri. klieme. Ouder ned. Klijmen: lijmen, lijmerig spreken, zeuren. (J. Pannekeet: Westfries woordenboek. 1984)