Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 05-10-2020

kippig

betekenis & definitie

(18e eeuw) (inf.) bijziend.

• 'Ben je kippig? Verziend?' vraagt hij. (Johan Fabricius: Mario Ferraro's ijdele liefde. 1929)
• .... maar hij zag Erik niet met die dikke brilleglazen van hem, want hij is zo kippig als een... een... nou ja, hij is hartstikke kippig. (Evert Hartman: Morgen ben ik beter. 1987)
• Hoe komt het dat zoveel mensen bijziend, verziend, myoop, kippig, nachtblind, kleurenblind, maanblind of zelfs stekeblind zijn? (Maarten 't Hart: De bril van God. 2011)