Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 28-09-2020

kerken

betekenis & definitie

(19e eeuw) (inf.) naar de kerk gaan. 'Waar kerk jij?'

• Waar had ie 't over? vroeg de papa van Nancy, die heel zelden ”kerkte”, omdat de Zondag zijn eenige vrije dagje was. (J.J. Cremer: Romantische Werken. 1851-1879)
• 's Morgens was-ie met Lies wezen kerken bij dominee Mertens... (De Nieuwe Gids. Volume 22. 1906)
• Veel van de aanwezigen kenden elkaar, spraken met een Gelders accent en de gespreksonderwerpen varieerden van een beoordeling van de boeken tot ‘waar kerk jij?’ en of men een stukje in de Veluwse Kerkbode al dan niet gelezen had. (De boekenwereld. Jaargang 14. 1997-1998)