Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 13-10-2021

kei

betekenis & definitie

1) (1982) (jeugd) als voorvoegsel gebruikt ter versterking: 'keigaaf feest'. In Amsterdam en Utrecht vaak ironisch gebruikt door pseudo-intellectuelen: 'Hoe was je lunch in de kantine? Keilekker zeker?' Kijk ook onder: keibere* en keineig*.

Oom Cor trok van zijn kant drie snipperdagen uit om het welkom van Armemarie tot in zijn tenen te kunnen meebeleven. "Ik spaar nog alle knipsels voor Armemarie, ook. Kijk, ik ben -zélf lid van de TROS, maar als ik een interview met* mijn nicht in het blad Studio van de KRO zie staan, dan koop ik dat gerust. Dat is niet tegen mijn principes." Keileuk, vond ons Annemarie het dus. (Het vrije volk, 13/08/1982)
• Marion riep fluisterend (voor zover dat kon) dat ze dat nou 'helemaal hartstikke te gek' vond, Astrid vond het 'het einde', Annelies hield het op 'keigaaf'. (Valentine Kalwij: Lefgozers. 1986)
• Geniaal ... of kei geschift? (Metal Hammer, januari 1988)
• ... en ik vind jullie blad 'keitof'... (lezersbrief in Popfoto, juli 1988)
• Freaken is 's ochtends om zes uur keistoned van een feest komen en effe lekker een brood jatten. (Vrij Nederland, 17/09/1988)
• Luister: laat uw terreinautootje staan; ga per fiets naar het bos; laat u onderweg de berm in blazen: keigaaf. (Trouw, 08/02/1990)
• Als pril bakvisje van dertien jaar was ik de lezeres van mijn eigen dagboekje. Ik had ontdekt dat ik oordelen over de wereld had, en die oordelen schreef ik op om ze onder woorden te brengen. Alles was keimooi, keilelijk, keigoed, keislecht, keigaaf, keistom. Alles was kei-iets. (Bzzlletin. Jaargang 20. 1990-1991)
• Hardstikke kei gaaf!... Kei gaaf hoor!!" Ik zie Doortjes glunderen. (Cor Swanenberg: Onder ons gezegd in Brabant. 1993)
• En ik vind Popfoto een keigaaf blad! (lezersbrief in Popfoto, oktober 1994)
• Ze herkenden me direct, haha. Echt keigaaf. (Webber, november 1994)
• Maar ze danste ook met de andere jongens en Rash hoefde niet eens zijn best te doen om haar te krijgen, want ze vond hem keileuk en keigaaf en ze vond alles keidit en keidat. En zelf was ze keigeil. (Hans Sahar: Zoveel liefde. 1996)
• Michael en Victor komen binnen, er wordt gezoend en Judith gaat bij haar vriend op schoot zitten. Nu gaat het gesprek niet meer over vriendschap en kleren maar stopwoordjes zoals 'kei', dat in Nijmegen overal voor gezet kan worden om iets te benadrukken (keileuk, keistom, keigezellig). (HP/ De Tijd, 16/07/1999)
• Drummer Thijs noemt het ‘keigaaf’ dat hij is toegelaten op de Rock Academy in Tilburg. (Joost Zwagerman: Landschap met klein vuil. 2001)
• Het was echt keigezellig met die Engelsen, maar op een gegeven moment was er op straat bonje. (Paul C. Vos: Hooligans. 2006)
• ‘Ik vin het gewoon keigaaf,’ zei het meisje met de zachte g. (Cindy Hoetmer: Schop me! 2007)
• Het is keiwarmer dan vorig jaar. (Khalid Boudou: Het schnitzelparadijs. 2011)
• ‘Keigaaf, vin je nie?’ fluisterde een van de neven in mijn oor. (Manon Duintjer: De S-machine. 2011)
• Thijs noemt het 'keigaaf' dat hij is toegelaten op de Rock Academy in Tilburg. (Joost Zwagerman: Perfect Day en andere popverhalen. 2011)
• Romano heeft een keisjieke jas gekocht. Met écht bont jongen. Helemaal te gek. (A.H.J. Dautzenberg: Extra tijd. 2012)
• Dat is toch niet grappig? Dat is toch keidroevig. (Louis van Dievel: Vicky & John. 2015)
• Dat ze hem megalief vindt, en zijn strelingen keizacht, en alles tof om niet te zeggen keitof, dat ze bovengemiddeld gebruikmaakt van stopwoorden als best wel, en dat hem dat soms best wel de keel uithangt. (Bavo Claes: Vijftig. 2015)
• Onlangs was ik in Miami met mijn broer en een keileuke crew. (Katrien Steyaert: Welkom aan boord. 2016)
• Het lijkt wel of ze in de aardschok zit terwijl ze haar bericht voorleest, dat is keigeil. (Koen van Hoeylandt: De slag om Los Permos. 2016)
• Andere voorbeelden van versterkende voorvoegsels zijn het recentere giga, mega en über. Het laatste woord levert mooie combinaties op, zoals übercool en überrelaxed. Kei en knetter zijn van oudere datum. Met name in Brabant schijnt kei vaak als versterkend voorvoegsel te worden gebruikt. (René Appel: Taalstukken. 2021)

2) (1915) (voetb.) harde worp of hard schot. Syn.: kanjer*; knoert*; kogel*; pegel*; peun*; piejotter*; schuiver*; spetter*; streep*.

• Ring!!... wat 'n reuzenkei van dien Flip! (J.B. Schuil, De A.F.C.-ers. 1915)
• Siewa maakte het den K.V.C.-doelman nog al lastig en nadat deze menig schot had afgeweerd, moest hij, toch eindelijk voor een kei van den linksbuiten van Siewa zwichten. (Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië, 17/07/1934)
• Nu kreeg Schuld (de Spartadoelman) wat te doen! Een kei van Watts wierp hij doodkalm, onder een hevig applaus, weg. (Het vrije volk, 27/03/1963)

3) (19e eeuw) (Vlaanderen, inf.) hoofd. ''Ik weet niet wat jij in je kei hebt.'

• Kei, ml. Wordt schertsend van het hoofd gezegd: ‘Iemand eenen slag tegen zijnen kei geven’
- Vroeger was het woord niet ironiek. Kei is eigenlijk l. caput. Een keiaard is een dwaashoofd, een dolleman; Kiliaen, l. homo insanus. – Keye: 1e hersenziekte; 2e dwaasheid, zotheid. (Taco H. de Beer: Onze volkstaal. 1882-1890)
• Hij viel me' zijne kei tegen de muur. (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. 1900)