Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 15-10-2021

Jan Compagnie

betekenis & definitie

(19e eeuw, vero.) personificatie van de Oost-Indische Compagnie. Titel van een boek van Arthur van Schendel. Verder o.a. in het werk van Potgieter.

• De trommel van de Staten werft:
Lang leev' de Prins, hoezee!
Maar zoo men in het veld niet sterft,
Wat brengt men er uit meê?
Een stijven arm, een houten poot;
De drommel hale die!
Is 't geldjen op, en komt de nood,
Ik ken Jan Compagnie. (E.J. Potgieter: Liedekens van Bontekoe. 1840)
• Jan Compagnie, de geliefkoosde naam voor de Oost-Indische Compagnie (1602-1799). In tegenstelling met deze werd de Spanjaard Jan van Spanje genoemd. (Taco H. de Beer & Eliza Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)
• 't Eerste boek was een geschiedenis van Java, van Adam tot Jan Kompenie, het tweede reizen over Java van een regent, waaruit je precies kon leeren hoeveel paal de eene plaats van de ander lag en waar de aloen-aloen was, noord, zuid, oost of west van de regentswoning. (Tjeerd Flappuith: Toen ik Indisch student was. 1902)
• De inheemse soldaat noemde de Europeaan ‘oom’. Een andere gewone naam was ‘koloniaal’, en het hele leger werd ook ‘Jantje Kaas’ genoemd (later omvatte dit tevens de hele koloniale overheid) of ‘Jan Compagnie’ (een overblijfsel uit de dagen van de voc). (E.M. Beekman: Paradijzen van weleer. 1998)
• (Ton Spruijt: Johannes. Het groot Jannenboek. 2001) p 60.