Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 15-06-2022

jager

betekenis & definitie

1) (1950) (wielr.) renner die goed is in achtervolgingen. Wanneer de meervoudsvorm wordt gebruikt, slaat de term op het achtervolgend groepje. Frans: chasseur. Engels: chaser.

• Hij posteerde zich vervolgens goed zichtbaar met een uitdagende chronometer op de weg en juist toen het groepje jagers hem passeerde, keerde hij zich naar zijn secondanten, en brulde hij het triomphantelijk: ‘Vier minuten!!’.... In werkelijkheid waren het er nog maar twee. Doch dat kon het groepje jagers niet weten. Het groepje jagers wist alleen maar, dat het tien k.m. achteruit drie minuten achterstand had gehad. (Martin W. Duyzings: Sport op twee wielen. 1950)

2) (1985) (bridge) zie citaat.

• De volgende kwalificaties geven allemaal een bepaald type speler aan: "houthakker": wilde bieder of speler; "jager": speler die uit is op een hoge score in een parentoernooi en zich daartoe bedient van allerlei 'listen en lagen: "jonge hond": jager in spé; "toernooirat": doorgewinterde jager; "broodkaarter": speler die geen risico neemt of een resultaatbridger (Nieuwsblad van het Noorden, 21/06/1985)